Viktor de Verschrikkelijke – een in memoriam

 

Viktor de verschrikkelijke

Een in memoriam

Schaakgrootmeester Viktor Korchnoi is op maandag  6 juni  2016 gestorven Hij was 85 jaar.

Ik ontmoette Korchnoi de eerste keer in 1976, 40 jaar geleden, tijdens het toenmalige IBM-schaaktoernooi. Ik was, geloof het of niet, met de fiets via een hoop tussenstationnen in Amsterdam geraakt. Ik bezocht het toernooi een tweetal keer en kocht er mijn eerste schaakklok. Waar ik nog altijd trots op ben, is dat ik op een bepaald moment in de toiletten tussen links Korchnoi en rechts Max Euwe (1901-1981), de Nederlandse ex-wereldkampioen, hetzelfde als zij stond te doen.

Korchnoi won dat toernooi, gedeeld met Tony Miles (1955-2001), aan wie ik later zoveel goede herinneringen zou hebben. Miles was toen 21 jaar. Hij was de sensatie van het toernooi. Maar het was na het toernooi dat de bom ontplofte. Korchnoi vroeg asiel in Nederland en kreeg dit ook. Hij verbleef daarna korte tijd in Nederland, maar ging al snel in Zwitserland wonen.

In 1983 werd ik dan voorzitter van de Koninklijke Oostendse Schaakkring en in die hoedanigheid werd ik op het einde van de vorige eeuw (ik heb het exacte jaar niet meer kunnen achterhalen) gecontacteerd door het Casino van Knokke. De directie wilde een schaaksimultaan organiseren voor een internationaal gezelschap van schakende croupiers. Mij werd gevraagd een simultaangever met naam en faam te zoeken. Ik ging dan maar, op hoop van zegen, voor Korchnoi en … warempel het lukte. Ik kreeg van directie de opdracht hem twee dagen te ‘chaperonneren’ en ik vond en vind dit nog altijd ongelooflijk.

In 2004 dan belde ik hem op (of neen, ik had zijn vrouw Petra Leeuwerik aan de lijn en Korchnoi belde me later zelf terug). Ik vroeg hem of hij op 3 juli 2004 om 14.30 uur in open lucht op het Wapenplein in Oostende een simultaan wilde geven tegen 40 tegenstrevers. Korchnoi aarzelde geen seconde en zei ‘ja’, voor ik zelfs over condities kon beginnen. Toen ik het er toch over had, vroeg hij me wat mogelijk was. Ik zei ‘40.000 Bef (1000 euro) en overnachting’. Meer kon niet. De vlucht Zürich-Brussel heen en terug met Swissair (en dus duur) moest hij zelf betalen. Met andere woorden: de condities waren belachelijk laag voor een wereldtopper, maar Korchnoi maalde er niet om. Hij kwam naar Oostende.

Samen met sponsor Filip Dermul ging ik hem in Zaventem ophalen. De conversatie onderweg was geanimeerd en leuk. Ik herinner me nog altijd de volgende mop die Korchnoi tussen Brussel en Oostende vertelde: Een man gaat een winkel binnen in Moskou en vraagt: ‘Is het hier dat er geen vis verkocht wordt?’, waarop de winkelier antwoordt: ‘neen, meneer, hier wordt geen vlees verkocht!’ Het was meteen duidelijk dat de Sovjet-Unie nog altijd niet op enige sympathie van hem moest rekenen.

Na de simultaan (de score ken ik niet meer, ik vind het Zeewachtartikel niet meer terug) gingen we samen met Filip Dermul eten bij El Mariachi. We namen een aperitief. Korchnoi bestelde een campari orange. Hij dronk hem redelijk snel leeg, en riep meteen Dimitri, de eigenaar, om er een tweede te bestellen, ‘maar dan zonder die rommel daarbij’, zei hij. Hij bedoelde het sinaasappelsap. Hij dronk campari liever puur.

Aan tafel had ik het onder andere over Sergej Karjakin. Karjakin is de huidige uitdager van wereldkampioen Magnus Carlsen (en niet Carlos Magnussen zoals een kind hem onlangs in de World Chess Tour in Londen noemde). Ik had namelijk Karjakin in 2003, het jaar voor Korchnoi,  op de simultaan uitgenodigd. Karjakin was toen 13 jaar oud, al een rijzende ster en nog ‘betaalbaar’. Hij kwam samen met zijn moeder van Kiev naar Oostende. Ik herinner me nog dat ik zijn gage aan zijn moeder gaf en dat dit hem absoluut niet interesseerde. Het enige wat hij na de simultaan wilde, was een grote ‘ijskreem’ met drie bollen van verschillende smaken. Als ik mijn ogen dichtdoe,  zie ik nog steeds zijn tevreden gezicht voor mij en zijn kin vol met chocolade-ijs. Ik vroeg die avond aan Korchnoi wat hij dacht van Karjakin. Hij zei: ‘een jongen die Sergej heet, kan nooit een goede schaker worden’ en lachte even. Hij had duidelijk weinig zin om over een jonge snaak, die nog alles te bewijzen had, te spreken.

Ik had dat weekend voor Korchnoi een kamer geboekt in de Bero en op zondagmorgen na het ontbijt ging Lut hem ophalen om hem naar Zaventem te voeren. Ikzelf kon dat niet, want op zondag hadden we toen de helft van het Wapenplein in beslag genomen voor het openluchtjeugdschaaktoernooi van de Kosk.

Op maandagmorgen kreeg ik dan een telefoontje uit Zwitserland. Korchnoi had zijn wit hemd, zijn ‘schaakhemd’ – het was een mooi en zo te zien duur hemd, hij hield wel van decorum- in het hotel vergeten. Ik heb het opgehaald. Lut heeft het gewassen en gestreken en we hebben het naar Zürich opgestuurd. Een paar dagen later kreeg ik een telefoon van Korchnoi om mij, maar vooral ‘Lutki’ te bedanken.

Ik ben Korchnoi eigenlijk altijd verder met interesse blijven volgen, heb hem nog eens op een toernooi ‘van in de verte’ gezien, maar daar is het bij gebleven.

Ik sprak ook wel eens over hem met mijn goede vriend, de Londense  schaakgrootmeester Daniel King. Het volgende verhaal van Daniel over Korchnoi vind ik uniek. Korchnoi gaf een simultaan in The Strand in Londen tegen de meest getalenteerde Engelse jeugdschakers van die tijd. Onder hen was Daniel King (geboren 1963) en ook een zekere Nigel Short (geboren 1965), de latere challenger van Kasparov. Trouwens ook Short haalde ik in 1983 (het jaar dat ik voorzitter werd) naar Oostende voor de simultaan. Short was toen de coming man. Ten tijde van de simultaan in Londen moet Short zowat 14 jaar geweest zijn. Hij legde Korchnoi het vuur aan de schenen en stond twee pionnen voor, normaal gezien genoeg voor winst,  maar Korchnoi en opgeven; dat ging niet samen. Short begon zich te enerveren en zei in zijn upper-class English: ‘Mister Korchnoi, you are  two pawns down. Why don’t you resign?’, ‘waarop’, zegt Daniel, ‘Korchnoi zijn beide ellebogen op de tafel plantte, Short recht in de ogen keek en de memorabele en hilarische woorden uitsprak: ‘Pawns are for schoolboys’

Cloaka’s

Cloaka’s

Ik heb niets tegen honden. Ik heb er zelf nog een gehad. Hij heette Mollie. Het was een ordinaire straathond, wit met zwarte vlekken. Ik was zowat tien jaar oud en ik apprecieerde Mollie vooral omdat hij zo heerlijk tussen mijn avondtenen kon likken. Ik ervoer dat als een van de geneugten des levens. Op zekere morgen stak Mollie de straat over waar ik toen woonde. Een van de drie auto’s die er om de tijd passeerden, een geit, reed net voorbij. Mollie werd aan zijn achterpoot geraakt. Mijn vader deed er een zelfgemaakte gips omheen, maar Mollies lot was bezegeld. Een andere hond heb ik niet meer gehad. En ik hoefde er ook geen meer. Ik ben geen cynefoob, maar geen cynefiel. Ik zweef ergens middenin. I don’t like and I don’t dislike.

Gisteren reed ik met mijn fiets naar Corman. Het was miezerig weer, druilerig en somber. Ik zag een man op een bank zitten. Naast hem op de bank stond zijn hond, een behoorlijke kanjer van een beest. Toen dacht ik: ‘waarom moet die hond met zijn modderpoten op de bank staan? Waarom staat die niet gewoon in het gras, waar hij hoort?’ Als even later iemand anders op die bank wil gaan zitten, ziet het er toch als een klerezooi uit.

Honden weten niet wat maatschappelijk hoort. Hun eigenaars (gebruik ik liever dan baasjes) wel. In Oostende lopen veel honden rond. Geen probleem. Ik benijd honden voor eeuwig omwille van hun bedrevenheid in het kwispelstaarten. Maar met hun eigenaars houd ik het soms wel voor bekeken. Velen onder hen (ik weet dat veralgemenen elke argumentatie onderuithaalt) laten hun honden gewoon zeiken en poepen waar het hen en hun hond uitkomt.

Toen ik even later met het boek van Dikke Freddy op zak weer naar huis fietste, zat de man er nog steeds. De hond stond in het gras, leukweg tegen de bank te zeiken. Toen dacht ik: ‘neem eens aan dat je met een kind onderweg bent, dat dringend moet en je stroopt het broekje van het kind naar beneden en zegt ‘ga maar lekker tegen die bank pipi doen.’

Ik ben ervan overtuigd dat die hondenbezitter dit als ‘not done’ zou beschouwen. Hij zou het waarschijnlijk uitbazuinen tegen zijn eveneens cynefiele vrienden. Of anders nog, als het kind moet poepen, dan kan dat toch gewoon voor mijn voordeur op het voetpad, of niet?’ Zo laten sommige eigenaars het hun hond in ieder geval doen en … mensenkinderen gaan boven honden, of vergis ik me?

Sommige hondenbezitters lopen met hun hond rond alsof het een cloaka is, een strontmachine. Anderen hebben wel discipline en ruimen alles netjes op. Dit zijn de eigenaars die ik een hond waardig vind, bij wie anderen in de leer kunnen  gaan. Als een hond moet, moet hij. Daar is weinig tegen te doen. Aan de mens achter de hond is het, om van Oostende geen zeik- en strontstad te maken. In mijn straat staat een aantal mooie lantaarnpalen. Nee, eigenlijk zijn het pispalen.