De Dutchionary

Vooraf: op www.netdidned.be, de website van Netwerk Didactiek Nederlands, waarvan ik voorzitter ben, publiceer ik af en toe een bespreking van een nieuw taalboek. Soms komt een review ook op mijn blog terecht, zoals dit keer dus.

Maart 2015, in pre-Brexit- en precoronatijden was ik in Londen. Tijdens het obligate bezoek aan de British Library zag ik in de museumshop een taalboek staan. Lingo was de titel. Taalboeken triggeren altijd mijn aandacht en om mezelf en de beschikbare ruimte in mijn bibliotheek in toom te houden, ging ik eerst wat googelen. Ik las termen als ‘absorbing, fascinating, impressive, amusing …’ Met mijn credit card in aanslag stevende ik op het boek af om vast te stellen dat dit boek onder de oorspronkelijke titel Taaltoerisme al sinds 2012 in een iets slankere vorm in mijn bezit was.

Op 5 oktober 2019 was ik dan naar aanleiding van het Onze Taal-congres in het Beatrix Theater in Utrecht, waar Gaston Dorren de Onze Taal-ANV taalboekenprijs, een prijs voor het beste taalboek, kreeg voor Babel.“Een must voor levendetalendocenten”, schreef Reitze Jonkman in LTM (Levende Talen Magazine). Net als Lingo (en Lingua, de in 2017 sterk uitgbreide versie van Taaltoerisme) beviel Babel me heel erg.

September 2020 verscheen het recentste boek van Gaston Dorren: De Dutchionary. Woordenboek van al wat Dutch is. Het boek opent met een inleiding van een twintigtal pagina’s waarin Dorren ingaat op de vele betekenissen van Dutch, de vele reputaties van Dutch en zich afvraagt hoe actueel al die uitdrukkingen zijn. Tot slot stelt Dorren de vraag ‘hoe erg al die uitdrukkingen zijn’. Daarover schrijft hij: “Als je naar de Engelse taal kijkt, lijkt het wel of Engelsen en Amerikanen ons laffe, lompe, lelijke, boerse, vieze, blowende, oversekste en suïcidale oplichters vinden. Die ook nog eens de straat verkeerd oversteken door middel van een ‘Dutch crossing’.”

Na de inleiding wijdt Dorren een dikke 20 pagina’s aan woorden die beginnen met Dutch, om daarna over te gaan naar de hoofdbrok van het boek: een A-Z, een woordenboek waarin Dorren de talloze Engelse uitdrukkingen op een rijtje zet waarin het woord Dutch figureert. 

In De Dutchionary komen ruim 400 uitdrukkingen aan bod. Er blijken er vele honderden meer te zijn dan de usual suspects ‘Dutch treat’ en ‘Dutch courage’. De Dutchionary bevat zowel moderne, tijdloze als verouderde en in onbruik geraakte uitdrukkingen. Dat de lijst zo uitgebreid is, komt ook nog doordat er heel wat toponiemen en andere eigennamen in opgenomen zijn. Zo lees je dat ‘Dutch Crunch’ een Amerikaans chipsmerk is en ‘Dutch Cargo Bike’ een bakfietsenbedrijf in Australië, opgericht door twee Nederlanders. 

Het boek leest heel vlot en is bijwijlen ook humoristisch te noemen. Je verneemt bv. dat ‘Dutch Butt Disease’ voor lelijke dikke billen staat. Een ‘Dutch husband’ is een sekspop met een mannelijke gestalte en ‘Dutch alps’ is, ongetwijfeld geïnspireerd door de Hollandse poldervlaktes, een schertsende term voor kleine borsten. Wat ‘to go Dutch’ betreft, laat Dorren fijntjes optekenen dat het een kwestie van geduld is tot de hele wereld ‘goes Dutch’.

Zoals naar gewoonte munt Gaston Dorren uit in eruditie en precisie. HIj kruidt zijn toelichtingen met geografische, politieke, economische en demografische ontwikkelingen. 

‘Dorren schrijft met veel kennis van zaken en met de gedoseerde humor waar dit onderwerp om vraagt.’ stelt Raymond Noë terecht in de Boekenkrant.

Voor docenten Nederlands kan dit boek handig van pas komen om er op tijd en stond een les mee te kruiden. Onder meer de etymologische toelichtingen zijn bijzonder interessant en in de klas bruikbaar. Zo kun je er over de semantische evolutie lezen van ‘Dutch disease’ vanaf de oudste betekenis uit de 17 e eeuw tot de hedendaagse dominante betekenis: het overdadige gebruik van Engelse elementen in de Nederlandse taal.

In een tijd waar vooroordelen welig tieren, kan het boek bovendien ingezet worden om met leerlingen na te gaan hoe vooroordelen in het taalgebruik hun weg vinden en hoe ze soms via taal zelfs de oceaan oversteken zoals ‘Dutch courage’, iets wat je alleen hebt als je jezelf moed hebt ingedronken, waarbij Dorren – Bredero indachtig-  tegengas geeft door de mogelijkheid te suggereren dat het juiste Britse zeelui waren die pas strijdlustig werden als ze genoeg Hollandse jenever hadden gedronken.

Bij wijze van neveneffect biedt De Dutchionary ook de gelegenheid om met je kennis van het Engels te pronken en natives af te troeven. Een bekende van mij uit Londen, een gereputeerde schaakgrootmeester en gelegenheids BBC-medewerker moest geregeld verstek geven toen ik hem naar de betekenis van een aantal uitdrukkingen vroeg. Eerlijkheidshalve heb ik moeten toegeven dat de honneurs daarvoor aan Gaston Dorren toekomen en niet aan mij.

Gaston Dorren, The Dutchionary. Woordenboek van al wat Dutch is. Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Pluim, 2020, ISBN 978 90 830 7353 8, 208 blz., 19,99 

Lentegedicht

Wanneer de koe koekt in de bomen,

de me relt in het groen,

de wal vist op het staketsel,

en de hage dist langs de kant van de weg.

Wanneer de kro kust achter de haag,

de jas mijnt in de voortuin,

de pape gaait uit volle borst,

en de leeuwe rikt als nooit voorheen.

Wanneer de pa pavert als een tiener,

De nar cist ‘ik hou van jou’,

De se ringt de vinger van haar bruidegom,

En de i rist van plezier.

Wanneer de nachte gaalt als een sirene,

De kroko dilt als een klaroen,

De oli fant als een trompet,

En de ane moont als van ouds.

Dan is het twintig maart,

Dan is het lente!

Op een windluwe zaterdag,

Op een veerboot aan zee.

Is Katrien obees?

Ik houd van Jeroen Meus. Ik kijk zo goed als elke dag naar Dagelijkse Kost. Niet om daarna aan het kokkerellen te slaan. Niet om ideeën op te doen voor als de allerbelangrijkste gast in jaren op visite komt. Niet om in gezelschap de pronkerige culinaire praalhans uit te hangen. Neen, gewoon omdat ik Jeroen Meus graag bezig hoor en bezig zie. Zijn hele voorkomen is overgoten met een heerlijke saus van spontane improvisatie en een aroma van onvoorspelbaarheid. 

Meus vraagt zich af of hij dille, oregano of basilicum zal toevoegen, of eerder tijm, koriander en citroemelisse. Ondertussen kijkt hij in de camera en betrekt er jou als kijker bij. Je voelt dat hij ter plekke nog moet beslissen welke weg het in detail uitgaat: de chef in dubio. Meus nodigt je uit om met hem mee te denken, ook als je niet weet wat pakweg citroenmelisse is. Hij vermoedt zelfs dat je dat niet weet en etaleert subito presto met een kwinkslag zijn kennis: Citroenmelisse heet in de plantkunde melissa officinalis. Het bloeit met kleine witte bloempjes of zoals Rembert Dodoens in 1554 in zijn Cruijde Boeck schreef: Melisse heeft viercantighe stelen en swertgruene bladeren en is van ruecke liefelijcke ende ghelijck een citroen rieckende.

Jeroen heeft dat allemaal geleerd in Koksijde, waar de leraren zich hem nog allen, voor zover ze er destijds al werkzaam waren, herinneren.  Zo’n acht jaar geleden heb ik er eens mogen tafelen als jurylid. Vandaar ook mijn informatie uit eerste hand dat Meus niet altijd braaf was op school.

Hij roert ondertussen naarstig in de potten, strooit met peper en zout, kruidt zijn gerechten met een mopje of een woordspeling, wuift tussendoor naar mensen die voor zijn deur in de Schrijnmakersstraat, 11 in Leuven surplacen, met dichtgeknepen ogen naar binnen lonken en via het sleutelgat proberen te detecteren wat de pot vandaag schaft. Meus rommelt in zijn laden, goochelt met ovendeuren, snijdt met een ongelooflijke behendigheid groenten. Nooit is die vingertop bebloed. Nooit verdwijnt er een pink in de soep. Dit alles gebeurt met een aanstekelijk enthousiasme en een mediagenieke spontaneïteit.

En dan is er ook nog Katrien. Katrien nooit te zien. Katrien die kan eten voor tien. Elke aflevering schotelt Meeus haar zijn pas klaargemaakte gerechten voor, veelal goed van boter en zout voorzien en in heel royale porties. 

Als Katrientje, Meus spreekt vaak de tje-taal: appeltje, paprikaatje, groentjes …, dit alles moet verorberen, hoe ziet ze er dan uit? Dat vraag ik me af. Vermoedelijk geen pluimgewicht! Ik ga aan het googelen en wat ik vrees, is waar. Op het internet vind je alles. Ik heb Katrien gezien. Een enigma minder in mijn bestaan.

Kathryn Cops heet ze. Ze is sinds drie jaar de regisseur van Meus in Dagelijks Kost, de voorproefster-buiten-beeld die ook Man bijt hond en De ideale wereld op haar cv heeft staan.

Nu ik een foto van haar heb gezien weet ik het zeker. Ze eet dit alles niet op. Hoogtens nipt of ruikt ze er even aan.

Eet Meus dat dan zelf op? Doet hij het mee naar huis voor zijn kroost? Gaat het de diepvries in? Of eet de hele crew het daarna  op. Jeroen maakt in ieder geval porties zoals hij zelf is: gul en overvloedig. Die laatste optie lijkt me dus de meest plausibele.

Mocht het toch niet zo zijn en zich voordoen dat Meus niet weet wat met zijn dagelijkse kost aangevangen, laat ik graag mijn adres na.

Liever Turks dan Paeps

Wie De Morgen leest, kent ongetwijfeld Stijn De Paepe, modern rederijker die dagelijks in de krant het nieuws in versvorm becommentarieert.

Vandaag, vrijdag 5 maart, is dit het ‘dagvers’. Verser kan een vers wellicht niet zijn.

Buiten alle verwachtingen

Zolang men matig spuiten kan,

U naar uw vrijheid fluiten kan, 

zijn VDB, De Croo en co,

druk doende met een ‘buitenplan’.

Een buitenplan! Wat zou dat zijn?

Muziek op straat? Toneel op ’t plein?

Een wellnesskuur van kunst? Cultuur?

Een land is méér dan sportterrein.

Rederijkers waren amateurdichters en voordrachtkunstenaars die zich vanaf de late middeleeuwen in gilden organiseerden. Ze hielden zich vaak en veel bezig met het schrijven van poëzie. Hun voorkeur ging naar complexe dichtvormen met herhaling van versregels, en rijmklanken, waarmee ze hun meesterschap, hun metier wilden etaleren. Vorm en taalbeheersing stonden centraal. Ze droegen hun gedichten op aan de ‘prins’, een soort voorzitter van een rederijkerskamer. Ze speelden in veel steden ook en belangrijke rol bij feesten en plechtige gebeurtenissen, en waren in die zin een soort stadsdichters avant-la lettre. 

Nemen we om te beginnen even de eerste strofe van Buiten alle verwachtingen onder de loep. 

Alles rijmt netjes volgens het rijmschema aaba. Meer nog, de strofe bevat ook drie keer een dubbelrijm (spuiten kan, fluiten kan, buitenplan)

Verder is er het over de vier versregels uitgesponnen enjambement en wordt de strofe opgefleurd met een aantal alliteraties (men matig/ druk doende en misschien ook u en uw), een stijlfiguur waarvan Guido Gezelle zei:  Stafrijmen zijn stapstenen waarop men steunt met de stemme. Om het geheel nog weelderiger te maken en stilistisch een zweem van barok mee te geven, huist er ook nog een binnenrijm in de eerste strofe (De Croo en co).

Strofe twee wordt gekenmerkt door vraagzinnen, vijf in totaal. Ook hier tref je het rijmschemaa aaba (of ccdc als je wilt) aan en daarnaast nog een dubbel binnenrijm (kuur, kunst, cultuur), bovendien in de vorm van een chiasme of kruisstelling gegoten (uu-u/u-uu).

Wie wil, kan het dagvers beluisteren op https://www.demorgen.be/meningen/een-wellnesskuur-van-kunst-cultuur-een-land-is-meer-dan-sportterrein~b3780ad7/ en als je dat doet, valt het meteen op dat heel het gedicht in jambische vorm is geschreven. Het bestaat uit versvoeten van twee lettergrepen met eerst een onbeklemtoonde en dan een beklemtoonde lettergreep. Vandaar ook de keuze voor ’t plein in plaats van het plein (regel 6). De enige keer dat het een klein beetje mank loopt, is bij Wat zou dat zijn?, waar je de klemtoon op wat verwacht, terwijl hij prosodisch op zou valt. Maar dit is kniesorigheid, kommaneukerij, muggenzifterij en vitterig zeurderschap.

Samengevat: Stijn De Paepe is een rederijker ‘reborn’, die met verve het laatmiddeleeuwse meesterschap op een eenentwintigse-eeuwse manier nieuw leven inblaast, en die niet alleen voor een ‘prince’ schrijft, maar voor iedereen die hem lezen wil. Dagvers dan nog!