Is Katrien obees?

Ik houd van Jeroen Meus. Ik kijk zo goed als elke dag naar Dagelijkse Kost. Niet om daarna aan het kokkerellen te slaan. Niet om ideeën op te doen voor als de allerbelangrijkste gast in jaren op visite komt. Niet om in gezelschap de pronkerige culinaire praalhans uit te hangen. Neen, gewoon omdat ik Jeroen Meus graag bezig hoor en bezig zie. Zijn hele voorkomen is overgoten met een heerlijke saus van spontane improvisatie en een aroma van onvoorspelbaarheid. 

Meus vraagt zich af of hij dille, oregano of basilicum zal toevoegen, of eerder tijm, koriander en citroemelisse. Ondertussen kijkt hij in de camera en betrekt er jou als kijker bij. Je voelt dat hij ter plekke nog moet beslissen welke weg het in detail uitgaat: de chef in dubio. Meus nodigt je uit om met hem mee te denken, ook als je niet weet wat pakweg citroenmelisse is. Hij vermoedt zelfs dat je dat niet weet en etaleert subito presto met een kwinkslag zijn kennis: Citroenmelisse heet in de plantkunde melissa officinalis. Het bloeit met kleine witte bloempjes of zoals Rembert Dodoens in 1554 in zijn Cruijde Boeck schreef: Melisse heeft viercantighe stelen en swertgruene bladeren en is van ruecke liefelijcke ende ghelijck een citroen rieckende.

Jeroen heeft dat allemaal geleerd in Koksijde, waar de leraren zich hem nog allen, voor zover ze er destijds al werkzaam waren, herinneren.  Zo’n acht jaar geleden heb ik er eens mogen tafelen als jurylid. Vandaar ook mijn informatie uit eerste hand dat Meus niet altijd braaf was op school.

Hij roert ondertussen naarstig in de potten, strooit met peper en zout, kruidt zijn gerechten met een mopje of een woordspeling, wuift tussendoor naar mensen die voor zijn deur in de Schrijnmakersstraat, 11 in Leuven surplacen, met dichtgeknepen ogen naar binnen lonken en via het sleutelgat proberen te detecteren wat de pot vandaag schaft. Meus rommelt in zijn laden, goochelt met ovendeuren, snijdt met een ongelooflijke behendigheid groenten. Nooit is die vingertop bebloed. Nooit verdwijnt er een pink in de soep. Dit alles gebeurt met een aanstekelijk enthousiasme en een mediagenieke spontaneïteit.

En dan is er ook nog Katrien. Katrien nooit te zien. Katrien die kan eten voor tien. Elke aflevering schotelt Meeus haar zijn pas klaargemaakte gerechten voor, veelal goed van boter en zout voorzien en in heel royale porties. 

Als Katrientje, Meus spreekt vaak de tje-taal: appeltje, paprikaatje, groentjes …, dit alles moet verorberen, hoe ziet ze er dan uit? Dat vraag ik me af. Vermoedelijk geen pluimgewicht! Ik ga aan het googelen en wat ik vrees, is waar. Op het internet vind je alles. Ik heb Katrien gezien. Een enigma minder in mijn bestaan.

Kathryn Cops heet ze. Ze is sinds drie jaar de regisseur van Meus in Dagelijks Kost, de voorproefster-buiten-beeld die ook Man bijt hond en De ideale wereld op haar cv heeft staan.

Nu ik een foto van haar heb gezien weet ik het zeker. Ze eet dit alles niet op. Hoogtens nipt of ruikt ze er even aan.

Eet Meus dat dan zelf op? Doet hij het mee naar huis voor zijn kroost? Gaat het de diepvries in? Of eet de hele crew het daarna  op. Jeroen maakt in ieder geval porties zoals hij zelf is: gul en overvloedig. Die laatste optie lijkt me dus de meest plausibele.

Mocht het toch niet zo zijn en zich voordoen dat Meus niet weet wat met zijn dagelijkse kost aangevangen, laat ik graag mijn adres na.

WEES

Wees zorgzaam

Wees behulpzaam

Wees geduldig

Wees begripvol

Wees attent

Wees word je als vijf jaar na je moeder je vader sterft. Op 9 augustus 2020 stierf Georges Leon Vandekerckhove, vader van vier zonen, van wie drie nog in leven en van wie ikzelf de oudste.

Gisteren 14 augustus werd hij begraven. Een potje as, een urne in de vaktaal, werd in de grond gestopt en that’s it. Zo eindigt na bijna 92 jaren een leven. ’s Morgens loopt het op vier benen, ’s middags op twee, ’s avonds op drie en ten slotte loopt het dood.

En dan veranderen de ‘wees-adviezen’ van hierboven in ‘was ik-vragen’ van hier beneden.

Was ik zorgzaam genoeg toen vader na de dood van moeder naar een Woonzorgcentrum trok? Was ik behulpzaam en geduldig en begripvol en attent?

Was ik me er voldoende bewust van dat hij er op een dag niet meer zou zijn. In mijn gedachten leek hij onsterfelijk. Niet abnormaal bij iemand die meer dan 70 jaar tot je leven behoort, het je zelfs geschonken heeft, die is als je dagelijks brood.

Vandaag even niet naar Izegem, naar vader. ‘Dit moet ik nog doen en dat ..en dit .. en dat… Volgende week past het me beter.’

En dan is er plotseling corona dat veel bejaarde mensen in isolement dwingt. Vader heeft daar echt van afgezien. Hij heeft het niet begrepen dat ik hem een tijdlang niet mocht bezoeken. Skypen kon, maar wat een technische revolutie voor iemand die in 1928 geboren is en tijdens Wereldoorlog II in schuilkelders moest kruipen. Hij greep met zijn handen om mij op 60 kilometer van hem verwijderd vast te pakken. Ik zag het hem aan dat hij blij was om me te zien, maar bedroefd om me alleen maar te zien.

Dat hij geïsoleerd werd van zijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, van zijn gevoelswereld, deed hem immens verdriet. Ik zag hem triest, triester, intriest worden. ‘Waarom kom je niet vaker?‘ vroeg hij me. ‘Je hebt toch een auto.’

Vrijdag 7 augustus reed ik van Oostende naar Izegem. Ik wilde hem bezoeken, maar had niet goed de richtlijnen van het WZC gelezen. Op vrijdag is er geen bezoekdag. Toen ik aanbelde, mocht ik niet binnen. Strenge orders. Ik keerde dus onverrichterzake terug naar huis. Ik maakte er weinig drukte om. Ik had maar beter de richtlijnen moeten lezen. Ik zou dan de volgende maandag wel terugkeren. Was hij immers niet onsterfelijk? Bovendien zat hij donderdag nog met smaak een ijsje te eten op het WZC-terras. Ik had de foto gezien op Familienet.

Hij had me kort daarvoor weliswaar vreemde dingen verteld. Dat mensen hem drie nachten na elkaar uit zijn bed waren komen halen. Drie keer dezelfde mensen, uit Antwerpen dan nog. En dat hij naar een begrafenis geweest was in de Paterskerk.

Verhalen die ik op dat moment grappig vond eerder dan een voorbode van het einde.

Vorige week dacht ik nog altijd dat hij nog lang bij ons zou zijn. Op naar de honderd. Ik vergat al te graag dat niemand eraan ontsnapt. Dat vergeten bood ook gewillig comfort. Ik had nog tijd zat.

Maar ’s nachts loopt het onvermijdelijk dood. En dat geldt voor iedereen, ook voor dierbaren die in je gedachten honderd worden.

Zaterdagmiddag was er telefoon van het WZC.  Het ging niet goed met vader. Zaterdag zag ik hem nog twee keer. Hij kneep in mijn hand en keek me even aan met ogen die heel zwaar wogen.

Zondagmiddag was het dan voorbij. Het leven dat hij mij gaf, overstijgt voortaan het zijne. Ik ben wees geworden en vannacht, de nacht na de begrafenis heb ik me als wees herhaaldelijk de ‘was-ik vragen’ gesteld. 

Mijn antwoord erop kan ik niet als bevredigend beschouwen. Het spijt me erg vader. Maar daarmee kom ik nu veel te laat aandraven. 

Nu al mis ik je meer dan gisteren.

Het surfkamp

We hadden vorige week drie kleinkinderen op bezoek die aan een surfkamp deelnamen. Elke avond lag er voor hen een aflevering klaar van een verhaal waarin ze zelf meespeelden. Het verhaal wilde spannend zijn, enkele literaire motieven bevatten en gekruid zijn met de dagelijkse anekdotiek. Enjoy it, ook al ken je de drie meisjes niet. Ze speelden overigens al een hoofdrol in De Zwarte Zwaan, ook op deze blog.

Aflevering 1 (zondag 2 augustus 2020)

Het kan soms heel lang duren vooraleer mensen elkaar weerzien. Je woont op een paar honderd kilometer van elkaar, twee uur met de auto of de trein, en toch wil het niet lukken. Je bent te druk bezig met alles, met je hobby’s, je school, je Ipad, je sport en je zoekt geen contact met wie het diepst in je hart zit. Zo was het gegaan met Juulke Roozenbroeck en Sien en Noor De Gendt. Juulke was in Parijs aan haar carrière als ballerina aan het timmeren. Sien, door haar teamgenoten vaak Magic Sien genoemd, had het Royal Ghent Basketball Team naar de titel geleid en de langjarige hegemonie van Oostende eindelijk doorbroken en Noor had een gouden medaille binnengerijfd op de European Tumbling Championships in Oslo, de hoofdstad van Noorwegen.

Maar nu was het de eerste week van augustus: tijd voor rust en weerzien, voor een langdurige knuffel en een onuitgesproken gevoel dat het in de toekomst nooit nog zo lang mocht duren: vier maanden, in een tienerleven een eeuwigheid.

Plaats van het rendez-vous was Oostende, direct in de buurt van waar zich vier maand eerder het mysterieuze voorval met de zwarte zwaan had voorgedaan. Veerbootstraat was de naam van de straat. Aan zee woon je beter in een straat die iets over de zee zegt. Vroeger in romantische tijden bestond er een veerboot die een paar keer per dag over en weer naar Dover voer. In die welbepaalde straat dus woonde hun oma of meter of hoe ze haar ook noemden en die zag evenzeer uit naar de hereniging als de meisjes zelf. Vier handen op een buik, klavertje vier, meer dan één reden om samen te vieren.

De meisjes wilden een week in Oostende blijven en er een surfkamp volgen. Ze hadden er nog geen benul van dat ze opnieuw in een spannend avontuur verwikkeld zouden raken. Het leek wel of ze, telkens als ze samen waren, als een driepolige magneet het mysterieuze. aantrokken. 

Maar dat wisten ze op dat moment nog niet. Het was een zachte luwe avond en heerlijk om op het terras voor het appartement te zitten en te luisteren naar de vogels die hun eigen hitparade kwetterden of naar een late hond die in de verte te luid en misnoegd blafte. 

De slechtvalk die in de nabijgelegen watertoren huisde, vloog over de Bootsman-site waartoe het appartement behoorde.

‘Kijk,’ zei Sien, ‘een slechtvalk’. Zij was in haar schaarse vrije tijd ook ornitholoog in spe en liet niet na haar kennis te delen:

‘Slechtvalk, wetenschappelijke naam falco peregrinus, onze grootste inheemse valk, vaak bestempeld als de snelste vogel ter wereld. Wanneer hij zich van erg hoog op zijn prooi stort, kan hij door zijn aerodynamische bouw tot 389 kilometer per uur halen’, zei ze zonder aarzelen. Zij was wikipedia op twee benen.

‘Bestaat er ook een goedvalk’, vroeg Noor schalks. Maar Sien was blijkbaar ook beslagen in de etymologie. ‘Neen, Noor’, zei ze. ‘Vroeger, en ik heb het dan over de zeventiende eeuw, betekende slecht niet wat het nu betekent, maar wel: gewoon of vaak voorkomend. Het was dus de valk die het meest in onze streken voorkwam’.

De rest van de avond lazen de meisjes nog wat. Ze vonden leesvoer in de ruime bibliotheek in het appartement. Toen maakten ze zich klaar om te dromen van knappe surfmonitoren die verliefd werden op drie tieners met een fonkelnagelnieuwe pyjama aan van de Aldi, waar meter de dag ervoor eigenbenig, zittend op haar stalen ros, heengesneld was.

Aflevering 2 (maandag 3 augustus 2020)

Het surfkamp begint met het gewone ritueel: je aanmelden, de papieren voor de verzekering afgeven, aandachtig naar praktische afspraken luisteren en wie er vorig jaar ook al bij was en 365 dagen later tot een wat tot een verre herinnering vervaagd is, groeten.  Eerst even naar hun naam zoeken: Tina, Lucinda, Mariella, Joran of hoe was het  ook al weer en verbaasd zijn dat zij jouw naam, Sien, Noor of Juulke, weer kunnen bovenhalen.

De surfmoni’s zijn andere dan vorig jaar. Seppe ziet er tof uit, maar hij heeft een ontoffe neus: een dikke knoert die dan nog aan het uiteinde naar boven krult. De andere moni heet Julie. Ze heeft een klein ringetje in haar neus en een minitattoo op een van haar vingers. Maar daar hebben de De Gendts niet op gelet. Juulke Roozenbroeck wel, alhoewel ze geen idee heeft wat de tattoo voorstelt. 

Zij en Sien De Gendt hebben meer aandacht gehad voor ene Maurice, een jonge god in surfpak. ‘Er zal moeten voor gevochten worden’ voorspelt Noor. Sien dicht zichzelf de meeste kansen toe aangezien Maurice net als zij een beugel draagt en zoals het spreekwoord zegt: ‘De ene beugel zoekt de andere.’

De eerste dag van het kamp verloopt zeer rustig. Alleen een spectaculaire waterhoos brengt enige verwarring teweeg. Juulke moet op slag denken aan een sprookjesboek dat ze toen ze acht was een paar keer gelezen heeft. Vooral het sprookje ‘De kolkfee’ heeft grote indruk op haar gemaakt. Het gaat over een boze fee die plotseling in een enorme draaikolk kan veranderen en dan kinderen meeneemt die niemand ooit nog terugziet. In een reflex  telt Juulke alle deelnemers aan het surfkamp. Er zijn er nog altijd 22. Gelukkig.

Plotseling komt een van de meisjes, Jolien, op Sien af. ‘Ik heb buikpijn en het is jouw schuld’ zegt ze. ‘Pardon’ zegt Sien: ‘Wat zeg je?’. Ze is uiterst verbaasd, want er is al een meisje uit haar klas die altijd zegt dat Sien de reden van haar buikpijn is. Mette heet ze. Ze wil Siens beste vriendin zijn, maar vanaf 11 uur ditcht ze Sien om dan vanaf 18.30 uur weer naar haar toe te gaan en haar dan dagelijks om morele steun te vragen om haar buikpijn te overwinnen. ‘Raar’ denkt Sien, ‘Dat is alternatieve geneeskunde. De pijn bestrijden met de veroorzaker van de pijn’; Ze vertelt het voorval ’s avonds aan Juulke en Noor. Noor kijkt haar bedachtzaam aan en zegt: ‘Zus, ik wil je niet bang maken, maar misschien ben jij inderdaad een superbuikpijnverspreider, een soort van buikovid19.

Sien kijkt haar zus aan en reageert lakoniek: ‘je hebt zeker een surfplank tegen je kop gekregen vandaag’ vraagt ze. 

Na het avondeten is het tijd voor wat ontspanning. Tot half tien, want morgen is er weer surfkamp en vermoedelijk zal er net zoals vandaag helemaal niks spectaculairs gebeuren, hoewel je natuurlijk nooit weet.

Aflevering 3 (dinsdag 4 augustus)

Het is prachtig weer, maar geen weer om te surfen. De zee is rimpelloos. Het lijkt wel of hij een facelift ondergaan heeft. Helemaal glad gestreken is hij. Er zijn zelfs geen kraaienpootjes te zien in de buurt van de golfbrekers. 

Maar daar malen de surfkampers niet om. De sfeer zit goed en de zon geeft een bronskleur aan de huid. Straks komen de beide De Gendts en Juulke Roozenbreock nog op de cover van Vogue International. 

Het is wel een wonder hoe Noor De Gendt er met een dergelijke minimale golfbeweging toch weer in slaagt – nota bene, nadat ze gisteren reeds een surfplank tegen haar hoofd kreeg- nu een surfplank tegen haar neus te krijgen. ‘Straks heb je nog een even grote kanjer  als Seppe’ zegt Juulke grijnzend.

Onder de middagpauze neemt Sien De Gendt het woord. Op plechtige toon zegt ze: Ik wil jullie inwijden in mijn plannen. Ondanks mijn nog prille leeftijd wil ik een boek schrijven over het liefdesleven van moni’s’. Juulke en Noor zijn direct geboeid en denken meteen actief mee. 

‘Je onderwerp is veel te breed’ zegt Noor met kennis van zaken. ‘Het is niet genoeg afgebakend. Tegen dat je klaar bent met je boek ben je een oude tante.’ Sien geeft toe dat daar iets van aan is. ‘Ik stel het volgende voor’, zegt Noor: ‘Je beperkt je onderwerp tot het liefdesleven van de mannelijke Oostendse surfmoni’s. Juulke fronst haar wenkbrauwen. Je ziet dat ze het onderwerp nog te ruim vindt. Ze zegt: ‘Ook dat is nog heel ruim. Ik doe een ander voorstel: Je onderzoekt het liefdesleven van de mannelijke Oostendse surfmoni’s met een dikke neus.’

Sien gaat daarmee direct akkoord. In gedachten is ze al het eerste hoofdstuk aan het schrijven. Heel even wordt ze afgeleid door Jef, nog een jonge halfgod onder de surfkampers. Dan  vraagt ze aan Juulke: ‘Heb je nu al gezien welke tattoo er op Julies linker middenvinger staat? Juulke is even stil. Dan zegt ze: ‘je bedoelt: Julies rechter middenvinger’ ‘Neen’ zegt Sien. Links is waar de duim rechts staat. De tattoo staat op haar linker middenvinger. We zullen straks eens kijken.

‘Ik zou nochtans gezworen hebben dat de tattoo rechts stond’ zegt Juulke. ‘Julie stond gisteren recht tegenover mij toen ik hem opmerkte en wat voor mij links is, is voor haar rechts’

Noor De Gendt voelt dat de discussie nog een tijdje zou kunnen doorgaan. Ze besluit er korte metten mee te maken. Ze staat op en stevent op Julie af, maar eens ze bij haar is, weet Noor precies niet wat gezegd. Dat is eerder uitzonderlijk. Normaal kan ze sneller spreken dan je kunt luisteren. Maar nu staat ze met haar mond vol tanden, alsof Julie haar op een of andere manier in haar macht heeft en belet dat er woorden uit haar mond komen. 

‘Is er iets?’ vraagt Julie. Totaal verbauwereerd kijkt Noor haar aan. Dan stelt ze een vraag aan Julie: ‘Is het waar dat in Oostende 2 plus 2 ook 4 is?” vraagt ze.

Julie moet hard lachen en wrijft daarbij haar handen zonder ophouden over elkaar alsof ze weet waar Noor op uit is, zodat Noor onmogelijk kan zien of de tattoo links of rechts staat. ‘Nu ja, zo belangrijk is dat nu ook weer niet’ denkt ze. Als ze terug bij Juulke en Sien komt zijn die een liedje aan het neuriën. Noor herkent direct de melodie. Het is  ‘Stilte voor de storm’ van Marco Borsato.

Aflevering 4 (woensdag 5 augustus)

Vanmorgen zien ze het klaar en duidelijk. De tattoo staat op Julies rechter middenvinger. Juulke Roozenbroeck had gelijk. Julie doet vanmorgen geen enkele moeite om de tattoo te verbergen. Hij is ook helemaal niet zo klein. Hij loopt zoals een ring om haar hele vinger heen. 

‘Vind jij Julie mooi?’ vraagt Noor De Gendt plotseling. Sien en Juulke vinden unaniem van wel. Haar gezicht heeft iets heel speciaals. Maar ze verlaten snel dat onderwerp en gaan hun surfplank ophalen.

‘Laten we er vandaag eens goed invliegen, bitches’ zegt Juulke. Ze is echter iets te enthousiast. Haar surfplank schiet weg uit haar hand, patat tegen het oog van Sien De Gendt. Het is toch iets met die famile De Gendt dit jaar. Die lijken het onderscheid niet te kennen tussen voetballen en surfen. In voetbal wordt gekopt, niet bij het surfen, net zoals voetballers voetbalschoenen onder hun voeten hebben en geen surfplank. 

Na het middageten haalt Seppe een blad papier boven en maakt hij duidelijk dat hij een speech wil geven. Ze zijn halverwerge de surfweek gekomen en Seppe wil graag zijn tevredenheid uitdrukken over de medewerking van de surfkampers. Seppe zegt dat hij normaal elk jaar dezelfde speech geeft, maar dat hij dit jaar omwille van corona een nieuwe speech geschreven heeft. Tussendoor peutert hij even in zijn neus. Twee vingers verdwijnen in zijn linker neusgat. En dan begint de eigenlijke speech. ‘Die is nu al kwartier bezig met vertellen hoe hij ertoe gekomen is om zijn speech te schrijven’ zegt Noor ‘en we weten nu nog niet waarover het concreet zal gaan.’ Ze vindt Seppe maar een speechkluns.

Er gebeurt verder weinig spectaculairs. Het is snoeiheet. Gelukkig is er een behoorlijk felle, maar lauwe wind en de dag kabbelt rustig naar de korte namiddagpauze toe. De surfkampers rusten wat uit en Julie komt in de buurt van de De Gendts en Juulke Roozenbroeck zitten. Plotseling wordt Juulke lijkbleek. Sien en Noor merken dat terstond op. ‘ Wat scheelt er?’ wil Noor weten terwijl Sien al naar de bergruimte rent om haar EHBO-cursus. Juulke bedekt totaal ontdaan haar mond en fluistert zo stil mogelijk: ‘Kijk eens naar Julies handen’. De mond van De Gendts valt open van verbazing. Op de rechter middenvinger van Julie is helemaal geen tattoo te zien, maar wel op de linker middenvinger. De drie meisjes krijgen ondanks de hitte even koude rillingen. ‘Ik ben bang van deze vrouw’ fluistert Noor. ‘Misschien is ze wel een heks’, maar Sien legt haar op een bestraffende toon uit dat heksen helemaal niet bestaan, dat ze een middeleeuwse uitvinding zijn.

De drie meisjes gaan vervolgens nog een beetje verder van Julie af zitten. Ze willen overleggen zonder dat Julie het hoort. Wellicht is het geen echte tattoo, maar zo’n opkleefding en heeft Julie over de middag gewoonweg de ene tattoo verwijderd en er een nieuwe aangebracht, maar dan op haar andere hand. 

‘Toch is er iets vreemds’ zegt Sien. ‘Na de middag heeft Julie me twee keer Fien genoemd in plaats van Sien.’ 

‘Nu je het zegt’ replikeert Noor, ‘tegen mij heeft ze drie keer Doortje gezegd in plaats van Noortje’

‘Misschien kijkt Julie elke avond wel naar een heruitzending van de Kampioenen en dan is het logisch dat je een beetje wartaal uitslaat.’ zegt Sien

Toch blijft er een onaangenaam gevoel hangen bij de meisjes.  ‘Weet je’ zegt Juulke bedachtzaam, ‘Julie had vanmorgen ook een andere kleur van ogen. Vanmorgen waren ze blauw en vannamiddag groen.’

Sien en Noor kijken haar vragend aan; ‘Ik geloof dat je ook te veel naar de Kampioenen kijkt’ zegt Noor.

Aflevering 5 (donderdag 6 augustus)

De nacht is iets onrustiger geweest. De meisjes hebben weliswaar de opmerking van Juulke een beetje weggelachen, maar toch spookt het door alle drie hun hoofd. Ogen die na de middag van kleur veranderen. Dat is griezelig. Maar vermoedelijk heeft Juulke zich gewoonweg vergist, of is er een spiegeling van het zeewater geweest die het fenomeen veroorzaakt heeft. ‘Gekleurde lenzen, dat is een ook een mogelijkheid’ oppert Sien, maar wanneer heeft Julie dan die lenzen aangebracht. En waar? Er kan hier zand in je ogen waaien en voor lenzen, zelfs al zijn ze gekleurd , is dat allesbehalve gunstig.

Tijdens hun dagelijkse fietstocht naar de surfsite besluiten ze heel de dag op de kleur van Julies ogen te letten. ‘Misschien heeft ze heterochromie’ zegt Sien. ‘Dat is een zeldzame ziekte bij de mens waarbij de irissen van de ogen twee verschillende kleuren hebben’.

Juulke en Noor kijken elkaar wanhopig aan. In koor zeggen ze : ‘Neen, Sien, niet vanmorgen, het is nog veel te vroeg voor al die moeilijke woorden. Maar Sien gaat onverstoord verder:

‘Lange tijd heeft men gedacht dat David Bowie daaraan leed’ zegt ze. ‘In werkelijkheid had hij aniscoria. Bij een vechtpartij had hij als tiener een klap op zijn oog gehad en was zijn linkerpupil permanent vergroot.’

Juulke en Noor zuchten eens luid, zodat Sien doorheeft dat ze er op dit moment niet echt tuk op zijn om deelgenoot te worden van haar immense kennis.

Ze fietsen een tijdje zwijgend verder. Alleen het geruis van de zee, de krijsende meeuwen en het gezoem van de fietsbanden op de dijk doorbreken de ochtendlijke stilte.

Wanneer de meisjes in het surfkamp aankomen staan ze versteld. Julie draagt een grote zonnebril en ze heeft een pleister op haar beide middenvingers. Ze kijkt de Geldhofs en Juulke Roozenbroeck spottend aan. Ze weet het dus. Ze heeft het door en ze is blijkbaar niet bereid haar geheim prijs te geven. Ze jaagt de meisjes op stang. Ze daagt hen uit.

‘Je pijn gedaan, moni Julie?’ vraagt Noor. ‘In mijn vinger gesneden tijdens het afwassen’ zegt ze. ‘In alle twee?’vraagt Juulke. ‘Als ik iets doe, doe ik het goed’ zegt Julie met een brede gimlach.

‘En toch komen we erachter’ zegt Sien als Julie zich van hen verwijderd heeft. Als oudste van de drie heeft ze zich tijdens het surfkamp op een natuurlijke wijze als leider van de meisjes ontpopt. ‘Hoe?’ vragen de beide anderen in koor.

‘Dat weet ik nog niet’, zegt Sien, ‘maar ik bedenk wel wat.’

Net zoals gisteren is het weer een heerlijke dag. Het komt er nu op aan om volop van het surfkamp te genieten, de ogen van Julie tot aan de middagpauze te vergeten en …. dan op het gepaste moment tot actie over te gaan.

Het is weer een warme, maar dit keer zeer atypische voormiddag. Noch Noor, noch Sien krijgt een surfplank tegen de kop. Dat doet een beetje raar aan. Ze waren er eigenlijk al gewoon aan geraakt. Het voelt zelfs een beetje als een gemis aan. Er zijn overigens weinig golven vandaag. Het zand wordt even ingeruild tegen de skatepiste achter de bib aan de overkant van de straat. Er wordt ook wat gekayakt en even ziet Sien de snorharen van een zeeotter naast haar kayak boven water komen. Otters zijn er wel meer te zien in Oostende de laatste maanden. Om een of andere reden vertedert het beestje Sien. Plotseling zegt ze luidop: ‘ik kijk naar het uiterlijk van een jongen, maar word verliefd op het innerlijk.’ Noor haalt haar schouders op bij deze romantische ontboezeming van haar zus. Maar ja, Noor heeft dan ook de snor van de otter niet gezien. Het is namelijk algemeen bekend dat ottersnorren het hart van meisjes sneller doen slaan.

’s Middags eten Noor en Juulke voor de eerste keer in het surfkamp zelf. De lasagne is lekker. Sien houdt het zoals elke dag bij boterhammen. 

Na het eten stapt Sien op Julie af. ‘Mooie zonnebril’ zegt ze. ‘Misschien zou die me ook wel staan. Mag ik eens proberen. Zonder aarzelen geeft Julie haar bril aan Sien. Haar ogen zijn blauw, onmiskenbaar blauw, staalblauw. Ze spert ze met opzet wijd open. Ze heeft Sien door, maar ze speelt het spel geraffineerd mee. Juulke en Noor zijn er ook komen bijstaan. Dit is het sein voor Julie om de pleister van haar linker middenvinger te verwijderen. Er is geen tattoo te zien. Die moet zich dus op de nog altijd met een pleister omwonden rechter middenvinger bevinden. 

‘Mogen we eens zien of je je erg verwond hebt bij het afwassen?’ vraagt Noor. Julie lacht luid om de doorzichtigheid van deze vraag. Haar blauwe ogen doorpriemen de meisjes en ze laat de pleister waar hij is.

Voor ze om 17.00 uur naar huis gaan, stapt Sien nog eens op Julie af. ‘Mag ik je zonnebril nog eens opzetten?’ vraagt ze. Ook nu geeft Julie haar zonnebril zonder aarzelen aan Sien. De meisjes stellen het alle drie onbetwistbaar vast. Julies ogen zijn groen, onmiskenbaar groen, smaragdgroen. Ze spert ze ook nu met opzet wijd open. Echt creepy vinden de meisjes dat. Noor kan een lichte huivering niet onderdrukken. Heel langzaam en bedachtzaam verwijdert Julie de pleister van haar rechter middenvinger. Er is geen tattoo te zien. Die moet zich dus op de nog altijd met een pleister omwonden linker middenvinger bevinden. Waar vanmiddag niks stond, staat nu om 17.00 uur wel iets.

De ogen van de meisjes vullen zich met dozijnen vraagtekens.

Julie ziet hun verbijstering. Ze heeft niets anders verwacht. Ze heeft er zelfs op aangestuurd. Ze zegt op een bezwerende manier: ‘Jullie hebben iets ontdekt, eigenlijk gisteren al. En vandaag hebben jullie de bevestiging gekregen. De vraag is echter of ik dat leuk vind dat jullie ‘dat’ ontdekt hebben.’

Ze gaat verder, haar toon is nu eerder zalvend: ‘Morgen komen jullie erachter hoe de vork aan de steel zit. Wees vooral niet bang en slaap rustig vannacht’. 

Dan last ze een eerder lange pauze in. Bijna een minuut duurt ze. Vervolgens maakt ze haar zin af. Heel traag en met veel nadruk zegt ze ‘a-l-h-o-e-w-e-l’. Ze zegt het woord tergend traag. Ze spelt het bijna letter voor letter. Sien, Noor en Juulke ervaren dit als akelig, onaangenaam, ja, zelfs bedreigend. Onbewust gaan ze wat dichter bij elkaar staan.

Aflevering 6: slot  (vrijdag 7 augustus)

De laatste dag van het surfkamp is zoals alle laatste dagen van iets. Je hebt nog een hele dag te gaan en toch neem je al afscheid. Terwijl je aan het surfen bent, hou je ook al een beetje op met surfen. 

Het is broeierig heet. Iedereen is een beetje loom en heeft precies wat minder zin. Er is ook de typische administratie van de laatste dag: het brevet, het bewijs voor si en het document voor la en niet te vergeten: de afsluittest.

Julie houdt de hele dag haar zonnebril op en ze heeft weer een pleister op beide middenvingers. De meisjes zijn ongeduldig, maar Julie geeft geen kik. ‘Sorry, Julie, je ging ons zeggen …’. Voor Juulke haar zin kan afronden stapt Julie verder. Misschien komt ze haar belofte niet na en gaan de meisjes nooit te weten komen wat ze zo graag willen weten. Zo ziet het er momenteel naar uit. Misschien heeft ze gisteren de belofte alleen maar gedaan om met rust gelaten te worden.

Midden de namiddag roept Julie echter plotseling Noortje bij zich. ‘Fiets om vijf uur achter me aan, zegt ze. ‘Maak dat je me niet uit het oog verliest en blijf op minimaal 50 meter afstand. Als je die richtlijnen niet volgt, kun je het schudden’.

Noor spoedt zich naar Juulke en Sien en zegt hun wat Julie haar verteld heeft. 

‘We moeten eerst meter opbellen’ zegt Juulke meteen bezorgd. 

Meter fietst elke morgen mee naar het surfkamp en komt hen elke dag  ook weer ophalen, zodat ze in veilige omstandigheden door het drukke Oostendse verkeer Veerbootstraatwaarts geloodst worden.

Meter heeft  het niet zo graag dat de meisjes niet direct na het surfkamp naar huis komen, maar ze begrijpt dat Julie nooit haar geheim zal prijsgeven als de meisjes een begeleider bij zich hebben. Wat kan ze dus anders dan ‘ja’ zeggen?

Na een kwartier fietsen , exact op 50 meter achter Julie aan, zijn de meisjes bij de Oosteroever. Julie zet haar fiets tegen de muur en gaat een van de hoge gebouwen binnen. Ze kijkt op noch om en laat de meisjes gewoon in het ongewisse achter. 

De De Gendts en Juulke Roozenbroeck beraadslagen even. Ze besluiten om te wachten. Het is het enige wat erop zit als ze het geheim willen ontrafelen.

Een klein kwartier later valt hun mond open van verbazing. Ze hebben Julie niet naar buiten zien komen en ze komt daar warempel aangefietst, nota bene met een andere fiets, een groene in plaats van een blauwe. Ook nu negeert ze de meisjes volkomen en gaat ze opnieuw het gebouw binnen.

Juist als de meisjes van plan zijn om hun pogingen te staken gaat de deur van de appartementenblok open. De meisjes kunnen hun ogen niet geloven. Voor hen staan twee Julies. Ze komen hand in hand op de meisjes toe. Ze zijn heel vriendelijk nu.

‘Hoe vond je het kamp?’ vraagt de ene Julie 

‘Hebben jullie een toffe week gehad?’ vraagt de andere

‘Zijn jullie …..? ’ vraagt Sien.

‘Inderdaad.’ zegt Julie.  ‘Wij zijn eeneiige tweelingen. We lijken voor 99% op elkaar. Alleen heb ik blauwe ogen en mijn tweelingszus Sien, ja hoor Sien, zij heet ook Sien, groene. Zelfs onze ouders kunnen ons vaak nauwelijks uit elkaar houden. Daarom hebben we op onze middenvinger een tattoo laten zetten. Dat is ook handig voor op school en voor onze vrienden. Bij mij staat hij rechts en bij mijn zus links.

‘Waarom doen jullie dat toch?’ vraagt Noor. ‘Het is toch wel creepy. Jullie hebben ons wel de stuipen op het lijf gejaagd.’. ‘Bitches’ denkt Juulke, maar ze durft het niet luidop te zeggen.

De tweelingen excuseren zich uitvoerig voor hun geheimzinnige en soms weinig vriendelijke gedrag. 

‘We zijn jullie als compensatie enige uitleg verschuldigd’, zegt Julie.

Ze doet haar verhaal. Af en toe springt Sien haar zus bij.

Julie en Sien lijken niet alleen als twee druppels water op elkaar. Ze hebben ook nog eens dezelfde hobby’s: surfen en lezen. Beiden wilden ze een vakantiejob en ze solliciteerden bij het surfkamp en bij ‘t Leeshuus op de Groentemarkt, waar ze voor het goede doel tweedehandsboeken verkopen. 

Bij het surfkamp was er echter maar nood aan één vrouwelijke moni om naast Seppe te staan en in ’t Leeshuus was er ook maar plaats voor één.

Sien haar euro valt meteen. ‘Haha’, zegt ze ‘en dan hebben jullie gedaan zoals bij de Chinees: elk een andere schotel gekozen en dan gedeeld’. Precies zegt haar naamgenote. Als Julie aan het surfen was, verkocht ik boeken en omgekeerd.

‘Maar waaron al die geheimzinnigheid?’ vraagt Juulke. 

‘Ga even zitten’ zegt Julie tot de meisjes. Ze nemen plaats op de riante kade en luisteren geboeid. ‘Behalve Seppe, die een goede vriend van ons is, en nu ook jullie weet niemand hier vanaf. ‘

‘We hebben samen lang overlegd, maar dan toch besloten het risico te lopen en jullie van naaldje tot draadje te vertellen wat we gedaan hebben en aan het doen zijn’

‘Maar waarom dan?’ herhaalt Juulke haar vraag met meer aandrang. 

Julie legt het bondig maar heel duidelijk uit: ‘Als jobstudent moet je een contract tekenen en heb je ook verzekeringsformaliteiten te vervullen. Ik heb een contract bij het surfkamp en Sien bij ’t Leeshuus, maar ik wilde zowel surfen als boeken verkopen en mijn lieve zusje ook.’

‘We zijn dus telkens een halve dag niet in orde met het wettelijk voorziene kader voor jobstudenten en we hopen maar dat er niks gebeurt’ vervolgt Julie ‘Anders zijn we de pieneut en krijgen we gedonder met onze ouders. Huisarrest, avondklok …’

De De Gendts en Juulke Roozenbroeck staan versteld van zoveel lef en inventiviteit. 

Ze beloven de tweeling plechtig dit aan niemand verder te vertellen. Die belofte kost hun helemaal geen moeite.

Pas om kwart voor zevenen bereiken ze de Veerbootstraat 5. Meter ziet lijkbleek. Ze is duidelijk erg ongerust geweest. De drie meisjes vliegen haar in de armen.

‘Is het mysterie opgelost?’ vraagt meter. Ze kan haar nieuwsgierigheid nauwelijks bedwingen.

‘Ja’, zegt Noor, maar we mogen het niet verder vertellen. We hebben dat plechtig beloofd.’

De ontgoocheling is zo van meters gezicht af te lezen.

‘Weet je wat, meter’ zegt Sien. Ik loop even tot aan het Bosje en kies er een gele waterlis uit, je weet wel: de iris pseudacorus, een oeverplant van 80 centimeter à 1 meter hoog, uit de de iridaceae, de lissenfamilie.

‘Ik maak daar een putje en fluister het geheim de aarde in. Als je dan in de komende weken naar het Bosje gaat en de juiste gele waterlis vindt, zul je alsnog datgene te weten komen dat nu onze lippen verzegeld houdt, maar vanzelfspekend alleen als je het putje weer openmaakt. Neem dus maar je schopje mee.

De PleKK to be

Gisteren, 21 juli, was er bij gebrek aan een nationaal feest een lokaal feest in de Ding Dong aan de Groentemarkt in Oostende.  De muziek stond er volle bak. Wat er te vieren viel, weet ik niet, maar toen ik de Groentemarkt opreed, knalde Jolene van Dolly Parton tegen de 24 bomen op die het plein omzomen. In het deurgat van de Ding Dong spoorde een gelegenheids-dj met succes de terrasgasten aan om mee te zingen. 

Jolene, Jolene, Jolene, Jolene
I’m begging of you please don’t take my man

Even later zette Christophe zijn keelgat open.

Et j’ai crié, crié
Aline
Pour qu’elle revienne

Ik betrapte me erop, afstijgend van mijn stalen ros, dat ik de tekst van deze hit uit 1966 nog bijna feilloos uit het hoofd kende. 

Ook Capri, c’ est fini van Hervé Villard, een andere hit van 1966, toen ik zestien was, en nog meer in voetbal geïnteresseerd dan in de liefde, zat nog volledig in mijn langetermijngeheugen. 

Capri, c’est fini
Et dire que c’était la ville de mon premier amour

Het is 54 jaar later en deze zomer van twintig twintig is ongewoon:  geen reis, maar thuisblijven en af een toe een terrasje. Staycation noemen ze dat. 

Nu ik tot honkvastheid veroordeeld ben, los ik de thuishaven graag af met een terrasbezoek. Mijn voorkeurplek in Oostende is de Groentemarkt. Daar is ’t Leeshuus waar Beate Bea de scepter zwaait, Toope waar Ayke en Yves hun klanten verwennen en De Plekk waar Lien en Jean-Pierre, geflankeerd door bliksemschicht Andy een zaak runnen.

Het is er leuk zitten midden een allegaartje van bouwstijlen en ook wel prachtige gevels, zoals die van het voormalige Polaris Hotel, een paar jaar geleden nog dankzij een actie van Herr Seele van de Oostendse sloopziekte gered.

Dit plein heeft voor mij iets Parijsachtigs en de sfeer die errond hangt is aanlokkelijk. 

Binnenkort organiseert ’t Leeshuus hier misschien weer iets literairs. Dat zou goed zijn, want zonder Theater Aan Zee is de stad wat ‘halfabeet’ geworden. Vorig jaar was ik rond deze tijd gesprekken aan het voorbereiden met Rob van Essen, Saskia Decoster, Herman Brusselmans, Geert Mak en nog een pak andere tenoren. Nu moet ik me tevreden stellen met het lezen van een boek van Tommy Wieringa, maar daar kan ik mee leven.

Mensen slenteren voorbij. Velen dragen een mondmasker. Bal masqué anno 2020. James Sidney Ensor Revisited.

De zon schijnt en er heerst peis en vrede. In de Ding Dong is het stil. Op deze zonnige windluwe woensdagnamiddag is de Groentemarkt de plek to be, of van waar ik momenteel zit: de PleKK to be.

Delphine

In de vooravond zat ik moederziel alleen op het terras van De PleKK aan de Groentemarkt in Oostende. Andy, de kelner stond wezen- en werkloos in het ijle te staren en Lien, de afspanningsuitbaatster, draaide weemoedig een U-turn van de bacchanalen van vorige zomer voor haar ogen af.

Ik monterde haar op en zei empathisch: ‘Lien, zo weinig volk. Daar doe ik iets aan’. Er verschenen op slag twintig vraagtekens in haar ogen.

Ik zei: ‘Wait and see’. Ondanks mijn zeventigjarige leeftijd druipt het sex-appeal nog altijd van mij af. Mijn aura straalt nog even intens als in mijn jonge jaren. Ik ben nog altijd een magneet.

Ik zette schijnbaar achteloos een knopje van mijn hemd open.

Vijf minuten later zaten er tien mensen op het terras. Ober Andy, als altijd alert, had direct het causale verband gesnapt tussen mijn kwieke, maar onopvallende handeling en de plotselinge aanvoer op het terras. 

En passant fluisterde hij: ‘Nog een knopje?’

Nauwelijks twee minuten later zat het terras vol. Andy draafde als een Arabische volbloed en het zweet drupte van onder zijn masker op zijn hemd.

Op weg naar een volgende bestelling siste hij me toe: ‘Knopjes dicht, man, ik kan niet meer volgen.’ Ik deed of ik hem niet begreep.

Kijk, dat zijn momenten die deugd doen aan mijn oud hart. De bevestiging dat ik noch immer een weergaloze publieksmagneet ben, had ik te lang moeten ontberen. En hier presenteerde ze zich aan mij in haar ultieme en subliemste vorm. Ik dronk ervan met glorieuze teugen.


Als ik me dermate euforisch voel, heb ik een uitlaatklep nodig. Vaak koop ik dan een boek. Corman was nog open. Ik koos ‘Vrolijke verwoesting’ van Delphine Lecompte.

Ik had aan de ontbijttafel een andermaal schitterende column van Delphine gelezen in de digitale De Morgen. Ze is een grandioze taalvirtuoos, die wat de ondertoon van haar werk betreft, voor mij een portie Elsschot in zich heeft, maar wat haar taal betreft zijn tegenbeeld is. Zij gooit met de dikke Van Dale tot zowat alle woorden eruit gevallen zijn op haar bladspiegel, van slangenbezweerder tot nagelverzorgster.

Ik sla de bundel open op bladzijde 86 en mijn ogen vallen op het vers: ‘En ik hou van mijn moeder zoals ik van alcohol hou’.

Ik kan niet meer van mijn moeder houden, alleen nog van herinneringen aan haar. Sinds 14 februari 2015 is dat zo. 

Van alcohol houden gaat wel nog, gezeten op een terrasje aan de Groentemarkt in Oostende. Eerst alleen en daarna in een magnetisch veld.

Haar

De kappers mogen niet kappen. De kapsters evenmin. Hele massa’s shampoo, conditioner, kleurtoestanden en krulspelden blijven onaangeroerd. Wat wel goed boert, is waar het in deze stiel eigenlijk om te doen is: haar. 

Haar haar of zijn haar, maakt niet uit. Mijn haar maakt wel uit. Het groeit elke dag een beetje en begint weer studentenlengte op z’n kortst aan te nemen. Eind van de zestiger en begin van de zeventiger jaren, mijn studentenjaren, liepen we er namelijk met hele drommen jongelui nogal goedbehaard en vaak goedbebaard bij. 

Ik herinner me plotseling weer een anekdote uit mijn Leuvense jaren. Ik woonde aan het Quinten Metsysplein op een kruispunt met de Bogaardenstraat, waar ik geregeld colleges spijbelde. Ik had zo’n blauw campingvuurtje op mijn kot (zo was dat toen: geen fornuis, geen douche, krakende trappen, geen isloatie, duidelijk hoorbaar nachtbrakende kot(s)genoten en elke avond frieten) en wilde een doos Unox-soep gaan kopen om mijn avondmaal van brood met smeerkaas op te leuken. Ik vond de soep niet zo meteen in het buurtwinkeltje, wat de winkelier die me alleen langs achteren zag, deed vragen: ‘zoekt u iets, mevrouw’. Ik heb me toen omgedraaid en gezegd: ‘Het is nog juffrouw, meneer’.

Ik moet op slag ook terugdenken aan de zomer van 1970. Toen vond het tweede grootste popfestival aller tijden plaats, op the Isle Wight. Van woensdag 19 tot en met zondag 23 augustus was het daar een muzikaal walhalla. Ik was present en zag er onder anderen Supertramp, Tony Joe White, Melanie (‘I had a little beetle. So that beetle was his name. And I called him Alexander. And he answered just the same tralala’), Procul Harum, The Doors (de laatste keer dat Jim Morrison in Europa optrad), Ten Years afterThe WhoLeonard Cohen en … Jimi HendrixHendrix bleef na dit optreden in swinging London hangen en stierf er op 18 september 1970, drie weken na Wight, in het Samarkand Hotel na een dodelijke cocktail van slaappillen en veel wijn. Zevenentwintig was hij toen hij van ‘Forever 27’, het clubje waartoe ook Jim Morrison, Kurt Cobain, Brian Jones en Amy Winehouse behoren, zijn lidkaart kreeg. 

Ik ben dus getuige geweest van het allerlaatste en absoluut fenomenale en memorabele optreden van Jimi Hendrix.

Ik besef dat ik hierboven aan pure namedropping doe, maar een andere bedoeling dan u, lezer, jaloers te maken heb ik niet, zeker nu we voor een festivalloze zomer staan. Ik heb trouwens nog altijd het programmaboekje van Wight , ondertussen 50 jaar oud en streng bewaakt door (toevallig) 27 hellehonden in 3 shifts van 8 uur elk. 

Wat dat alles, behalve met u nog meer afgunstig te maken, met haar te maken heeft, leest u na de pauze.

     Pauze

Na Wight trok ik naar Londen, waar ik in Paddington een goedkoop optrekje gevonden had. In London speelde toen Hair. Deze off-Broadway musical uit 1967 over hippies en flower power liep met gigantisch succes sinds 27 september 1968 in het Shaftesbury Theatre in het centrum van London. Hair was echt wel een ‘big thing’! De kranten kopten:  ‘On 27 September 1968 the curtain fell on centuries of theatre censorship’. Of duidelijker nog: ‘Hair is  the musical that changed theatre for ever’.

Het was een onvergetelijk spektakel met megahits als Aquarius, I got life, Good morning starshine, Let the sunshine in en de titelsong Hair, die in de versie van Nina Simone een wereldhit werd. Na een hele reeks van ain’t gots (no home, no money, no shoes, no class …), zingt ze over wat ze wel heeft en dat begint met: ‘Got my hair’.

Absoluut hoogtepunt was de finale van de musical toen het publiek mee op de stage mocht. In augustus 1970 heb ik met andere woorden dansende bewegingen staan maken in het centrum van Londen en dit dan nog na elven Greenwich Mean Time, toen de pubs al hun last call hadden gehad.

Haar was toen meer dan haar. Haar was hair, een teken van revolte, van zich niet conformeren. De skinheads van de volgende generatie zouden het symbool omkeren. En nu is haar weer een symbool, van lockdown dit keer en werkloze kapsalons.

Ik zie mensen een ander gezicht krijgen nu ze meer haar hebben. Zelfs mijn oude vader van bijna 92 ziet er plotseling weer hipper uit.

En zolang de kappers en kapsters zich niet mogen uitleven zal haar blijven groeien, centimeter na centimeter. Op z’n minst al tot 3 mei 2020 en wellicht nog langer. Hoe langer het duurt, hoe langer het haar.

Let alleen op social distancing als je vrouw of geliefde in de buurt is. Maak er van die anderhalve meter maar een stuk of drie: tenminste als jouw eva Delilah heet.

covid19@gmail.com

Hi Covid

Sommige mensen heten Arvid, anderen David of zelfs Jovid. 

Jij heet Covid. 

‘Hi Covid’

Niet ‘beste’, niet ‘geachte’. Zelfs ‘dag’ valt me al zwaar.  Gewoon ‘hi Covid’.

Je hebt beslist ook een e-mailadres: covid19@gmail.com, vermoed ik, zoiets als jan.jansens367@gmail.com

Ik stuur je deze mail met het risico dat je hem negeert, dat hij in je spam terechtkomt of als een boemerang onbestelbaar naar mij terugkeert.

Ik schrijf je om je mee te delen dat je ons nu al een maand in quarantaine houdt. Quaranta giorni, in het Italiaans, de taal van het land waar je zo ondankbaar lelijk huishoudt en waar het woord in de veertiende eeuw ontstond, toen iemand van je voorouders er de doos van pandora opende en de pest losliet.

Je bent een ranzige sluipschutter, een vileine zak, een genadeloze sloper, een verachtelijke kloothommel, een scabreuze lamlendeling, een impotente gluipsnor, een mistroostige bermslet, een kamelenneuker, een klaplul, een etterbuil.

De middeleeuwers zullen je voorvader ook wel uitgescholden hebben. Wellicht hebben ze hem ‘hennetaster’ genoemd, omdat hij vrouwen noch meisjes spaarde, een slutpese of een platbroeck, een man bij wie de broek niet bol wil staan.’

Maar volgens de geschiedenisboeken liet het hem siberisch koud. Hij bleef sinister doorgaan. ‘Ic schyte in ulieden’’ zei hij, net zoals jij nu tegen ons ‘shit on you’ zegt en verder doet, je tentakels uitspreidt, bejaarden sloopt, gepensioneerden, vijftigers, veertigers, tieners of sporadisch een kind.

Zonder jetlag palm je tegen supersonische snelheid de hele globus in. Je drijft de hele mensheid in haar kot, veegt terrasjes leeg en laat kappersscharen roesten terwijl je bijna stikt in je sardonische lachbuien.

Je bent een dodendans, een knekelvent, een memento mori. Je maakt virologen radeloos.  Je jaagt de wetenschap op stang. Je deelt mokerslagen uit en drukt ons met de neus plat op onze vanitas tot we niet meer ademen kunnen. 

En toch werd ik vanmorgen geconfronteerd met de cruyffiaanse Binsenweisheit dat ‘elk nadeel zijn voordeel heb’.

Van Charlotte Mutsaers, de dame met de vuurrode lippen en het hondje, die in veiliger tijden geregeld in Oostende rondwaart, las ik in De Standaard dat ze zelden zo heerlijk door Amsterdam gezworven heeft als de afgelopen dagen, dat de stad bevrijd van hele horden toeristen zijn pracht herwonnen heeft en hoe dramatisch de coronacrisis ook moge zijn, dat de schoonheid die aan Amsterdam terug geschonken werd voor haar troostrijk is. 

Dat gevoel heb ik ook, zij het niet ongeremd, niet met volle teugen, met een zweem van schuldgevoel zelfs. Oostende ligt er rustig bij. In tijden waar ademen gevaarlijk is, kun je er tomeloos ademhalen

En plotseling is er de tijd om een boek te lezen, La Superba bijvoorbeeld. Bij god, wat kan die Pfeijffer schrijven!

Ik vergaloppeer me in zijn meanderende zinnen, beroes me aan zijn stilistische arabesken. Ik adem de bladzijden in, zonder mondkapje.

Afgemeten aan dood, vernieling en verderf is dat klatergoud en surrogaat, een pleister op een houten been. Maar zoals Charlotte Mutsaers stelt: ‘het is troostrijk’.

Ter zake nu Covid, een quarantaine hoort veertig dagen te duren, niet langer. Anders doet ze haar naam geweld aan.

Hoepel dus maar op! 

Jouw tijd is gekomen om te sterven.

De zwarte zwaan

Toelichting voor de lezer.

Dit verhaal ontstond in coronatijden. Het is geschreven voor Lukas en Ella (en ook voor Nora en Cas, maar die zijn nog te klein om te kunnen lezen) Een tiental dagen lang kregen Lukas en Ella elke dag een mail met een stukje van het verhaal. Ik had in het begin geen enkel idee waar het naartoe ging. Het begon als een detective met wat joligheid in. Geleidelijk aan ging het een meer ernstige toer op. Plotseling kwam het boek ‘The black Swan’ weer in mijn geest opdagen. Ik had het in 2007 in Teddington, aan de Thames, even buiten Londen gekocht. Ik herinnerde me nog de schreeuwerige oranje kaft en had het snel teruggevonden.

Het was precies alsof het verhaal zichzelf was beginnen te schrijven en totaal op eigen kracht in de actualiteit wortel geschoten had. Raar, maar waar.

Dank aan de kleinkinderen en ook aan hun ouders voor de leuke hartverwarmende reacties.

Zwarte zwaan verdwenen!!!

Zo stond het in de krant van gisteren, woensdag 18 maart 2020. Op de eerste bladzijde. Het stond niet in één krant, maar in alle kranten, ook in de Franstalige. ‘Cygne noir disparu’ stond er.

In het artikel had de journalist het over een zwarte zwaan die in het Bosje van Oostende…

Maar laat mij liever het artikel overtikken. Dat gaat sneller en is ook wel correcter. Zo worden er geen leugens verteld en lees je puur de waarheid.

Zwarte zwaan verdwenen

In het Bosje van Oostende werd gisteren de verdwijning vastgesteld van de Zwarte Zwaan, die al drie jaar elke dag van het jaar  tussen de zeventien witte zwanen zwemt, die het Bosje rijk is. De verdwijning is onrustwekkend te noemen. Vermoedelijk zijn er in de nacht van dinsdag op woensdag zwanenstropers in het Bosje geweest. Ze hebben de videocamera’s kapotgemaakt en hebben waarschijnlijk op een of andere misdadige manier Tchaikovsky (zo heet de zwarte zwaan, ze is genoemd naar de componist van de balletmuziek bij ‘Het Zwanenmeer’) uit het water gelokt. De vrees bestaat dat Tchaiko (zo noemen de Oostendenaren op een liefelijke manier hun zwarte zwaan) in een vliegtuig naar Argentinië gebracht werd om daar in de nieuwe Zwanenzoo, een gloednieuwe waterdierentuin, als publiekstrekker gebruikt te worden. En zoals we weten van de zoo in Berlijn, met zijn pandatweeling, helpt dat inderdaad om de bezoekersaantallen te verdrievoudigen.

Tot zover het artikel dat ondertekend werd met Kaka, het pseudoniem van de bekende Oostendse journalist Karel Kapelle.

Luk Van Asse las dat artikel terwijl hij thuis in zijn zetel zat en een koffietje dronk. Het artikel boeide hem. Hij voelde instinctief aan dat er iets niet klopte. Hij geloofde gewoonweg niet dat Tchaiko in Argentinië was. Volgens hem was de zwaan veel dichterbij en had iemand boze bedoelingen met de ontvoering.

Vervolg 1

Het voorval liet hem niet los. Als Tchaiko zich in Argentinië bevindt, moeten daar op het internet sporen van te vinden zijn, dacht hij. Hij nam zijn iPad en googelde ‘zoologico’ en ‘cisne’. Hij had die woorden eerst moeten opzoeken, want Spaans was hij niet machtig. Maar zoals hij verwacht had, leverde zijn zoektocht geen resultaten op, wat bij hem de overtuiging deed groeien dat er iets niet pluis was aan het hele zaakje. Hij ging aan zijn bureau zitten en nam een blad papier. In het midden tekende hij een cirkel  (eigenlijk leek het meer op een ei) en noteerde met zwarte balpen ‘Zwarte Zwaan’ . Vanuit die cirkel trok hij vervolgens met rode balpen een zestal pijlen en op de punten ervan schreef hij:wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom. Dat was een methode die Luk vaak gebruikte als hij zijn gedachten wilde ordenen. Twee van die vragen sprongen eruit: wie had Tchaiko ontvoerd en waarom. Van Asse pijnigde zijn hersenen, maar hij raakte voorlopig geen stap verder. Bij ‘waarom’ schreef hij een aantal woorden: afpersing,  rijke sjeik (die een zwarte zwaan wilde om mee te pronken in zijn paleisvijver),Bertoli (een firma die bekend was om haar oliën, en misschien een nieuw product: zwartezwaanolie op de markt wilde brengen), jaloersheid (misschien wilde Brugge, een aloude concurrent van Oostende, een zwarte zwaan op de reien) enzovoort enzovoort.

Hier kom ik alleen niet uit, dacht Luk vertwijfeld. Hij begon nerveus te worden. Misschien moet ik eens  Ella Van Oudenburg opbellen. Hij kende Ella al lang. Als kind hadden ze in dezelfde straat gewoond, vaak samen gespeeld en bijna nooit ruzie gemaakt. Nu zagen ze elkaar nog slechts sporadisch. Hijzelf studeerde criminologie aan de UGent en Ella was uitgegroeid tot een veelbelovende balletdanseres bij het internationaal befaamde BNP-ballet (Ballet Nooit Plooien uit Neder-Over-Heembeek). Maar ze deelden nog altijd hun passie voor het mysterieuze.

Ella had hem onlangs nog via WhatsApp een raadseltje gestuurd:

Mysterieuze dood in de auto

Een man wordt levenloos aangetroffen in zijn auto. De politie staat voor een raadsel, want er wordt geen spoor van buskruit op zijn kleren gevonden, noch ergens anders in de auto. De persoon die hem neerschoot, moet zich dus buiten de auto hebben bevonden. Maar alle ramen waren dicht, alle portieren gesloten en het enige kogelgat is de schotwonde waaraan de man overleed. Hoe is dit mogelijk? 

Luk had de oplossing tamelijk snel gevonden. Ella had hem al moeilijkere raadsels toegestuurd.

Noot van de redactie:

Wellicht is de lezer minder pienter dan Luk Van Asse en vindt hij de oplossing niet zo snel. Of toch? 

Morgen lees je hier het vervolg van het ZWZW-mysterie, maar wie de oplossing van het raadseltje kent, mag ze ons voor middernacht doormailen. Onder de juiste antwoorden verloten we een gratis rit achterop de motor bij een Zwaantje.

Vervolg 2

Rond de middag rinkelde Luks gsm. Hij had Ella aan de lijn. 

‘Lang niet meer van je gehoord’, zei ze. 

‘Pure telepathie’ antwoordde Luk. 

‘Hoe bedoel je’, vroeg Ella. 

Van Asse vertelde haar in korte bewoordingen wat hem de vorige dagen had beziggehouden. 

‘Misschien moeten we eens samen aan het Spiegelmeer in het Bosje gaan kijken’ stelde Ella van Oudenburg voor. ‘Je weet maar nooit dat we op een spoor stoten.’ 

Dat was typisch Ella. Ze vatte graag de koe bij de horens. Ze spraken af aan de cafetaria om half drie ’s namiddags. Er scheen een pril deugddoend voorjaarszonnetje. Luk bestelde een Duvel en Ella een groene thee. Hij briefte haar over de opzoekingen die hij tot dusver gedaan had. 

‘Laat ons even tot aan het Spiegelmeer lopen’ stelde Ella voor. 

Toen ze daar aankwamen zagen ze de witte zwanen vredig op het water dobberen. Geen enkele scheen zich zorgen te maken over de verdwenen zwarte zwaan. Wellicht hadden ze die zelfs altijd al als een vreemde eend (een zwaan kan in het Nederlands dus ook een eend zijn) in de bijt beschouwd. Misschien voelde ze zich zelfs meer op hun gemak nu die er niet meer was.

Ze zwommen netjes in vier rijen van vier.

‘Heb je dat artikel uit de krant bij je?’ vroeg Ella plotseling. 

Luk haalde zijn portefeuille boven en vond het artikel tussen enkele 10-eurobiljetten. 

‘Hoeveel witte zwanen tel jij?’, vroeg Ella.

‘Nou, zestien’, zei Luk, ‘tenminste als ik gebruik maak van de tafels van vermenigvuldiging die ik in het eerste leerjaar bij juffrouw Anja geleerd heb’; ‘Vier maal vier is zestien’.

‘En?’ vroeg Ella.

‘Wat en..?’ repliceerde Luk.

‘Valt je frank dan niet?’

‘Hij kan niet vallen, ik heb alleen euro in mijn zakken’, grapte Luk. 

Hij was altijd wel in voor een geintje. Ella ook trouwens, maar nu vond ze de reactie van Van Asse eerder ongepast

‘Er zijn hier normaliter zeventien witte zwanen. Vandaag maar zestien!’, zei ze.

Luks mond viel open van verbazing. 

Blijkbaar was er nu ook een witte zwaan verdwenen. Dat viel uiteraard minder op, maar vreemd was het wel. 

Welke geschifte persoon hield zich in godsnaam onledig met het laten verdwijnen van zwanen?

Wat deed die persoon daarna met die zwanen?

Waartoe had hij die sierlijke dieren nodig?

Had hij een zwanenhandel opgezet?

En vooral: leefden ze nog?

Allemaal vragen die door het hoofd van de beide amateur-speurneuzen spookten.

Wordt vervolgd

NVDR: de oplossing van het raadseltje van gisteren: de auto was een cabriolet, een auto met een open dak.

Vervolg 3

De volgende morgen kreeg Luk een tweet van Ella: ‘Moet plotseling vertrekken naar Parijs. Sterdanseres Ballet National de France van de trap gevallen en grote teen gebroken. Moet haar vervangen. Succes met je speurtocht. Hou me op de hoogte. Doei.’

‘Ella is het toch wel echt aan het maken in de balletwereld’, dacht hij en even kwam zijn eigen droom weer aan de oppervlakte. Als tiener had er altijd van gedroomd om een wereldbefaamde saxofonist te zijn die in Sydney en New York de pannen van het dak speelde, zelfs op openluchtfestivals.

Zoals elke morgen deed Van Asse, nadat hij zijn portie muesli verorberd had, een tiental minuten touwspringen en daarna deed hij nog 30 push-ups. Hij hechtte er veel belang aan om topfit te blijven. Dat had hij van zijn pa en opa geërfd. Die waren beiden ook nog in onberispelijke conditie. Ze waren zijn rolmodellen, alhoewel – en hier moest Luk stiekem glimlachen, zijn opa af en toe toch wel op een ‘rol’model begon te lijken. Maar voor zijn zeventig was hij nog heel kwiek.

Van Asse voelde aan zijn spieren. Ze stonden helemaal opgespannen. ‘Net als staal’ dacht hij en in gedachten zag hij de zwanendief voor zich uit lopen. Met een krachtig spurtje beende hij hem bij en verkocht hem een oplawaai zodat de snoodaard door de lucht vloog en na een salto mortale plat op zijn smikkel landde. ‘Zo’ zei Luk in zijn gedachten tegen de crimineel: ‘Nu ben je zelf ook een dier, met name een vogel, meer bepaald een pechvogel’

Die zaak met de zwaan hield hem toch wel heel erg bezig, zeker nu er een tweede op even onverklaarbare wijze verdwenen was. Ze liet hem eigenlijk niet los, in die mate zelfs dat hij na een paar obligate telefoontjes naar het Bosje fietste. Hij had zijn oortjes in, want Van Asse hield van ochtendmuziek. Het was net Brihang op zijn Spotify-playlist: ‘Der zit een steentje in m’n schoen, maar kzien der al gewend aan. Tis daardoor da’k ’t gevoel heb dak besta…’

Van Asse kende de tekst uit het hoofd en hij zong luidkeels mee zodat andere fietsers hem vreemd aankeken en er één zelfs het gebaar maakte van ‘ziejje gie misschien zot?’.

Even later kwam Luk bij het Spiegelmeer aan. Hij telde de zwanen. De schrik sloeg om zijn hart. Hij telde er maar vijftien. Maar kort daarna kwam nummer zestien sierlijk peddelend en zich niet bewust van het feit dat hij Van Asse bijna een hartstilstand had bezorgd van tussen het riet. 

De grond rond het Spiegelmeer was een beetje drassig. Het had nogal veel geregend de laatste dagen en Van Asse gleed even uit. ‘Hij kon zich nog net rechthouden, maar door die onvoorziene beweging was er van onder de kiezelsteentjes aan de rand van het Spiegelmeer een stukje hout vrijgekomen waarop met stift in minuscule letters iets geschreven stond. Met het blote oog kon Luk niet lezen wat, maar clever als hij was, nam hij een foto met zijn gsm en vergrootte daarna het beeld. ‘Wie zoekt, die vindt en wie niet vindt, heeft niet gezocht’ stond erop geschreven. Daaronder stonden de letters Z en W, met telkens één verticaal streepje ernaast. Het was hem meteen duidelijk: Z stond voor zwart en W voor wit. En dat betekende dus dat er wellicht nog meer witte zwanen zouden verdwijnen .

Vervolg 4

Ook de twee volgende dagen fietste Van Asse ’s morgens naar het Bosje. Maar er gebeurde niets abnormaals. Evenmin vond hij verdere sporen van een misdadig opzet. Er waren geen nieuwe verdwijningen. Er waren nog altijd zestien witte zwanen en de omgeving lag er vredig bij. Van Asse begon te denken dat alles eigenlijk gewoon toeval was. Zwanen kunnen bij zwerftochten afstanden van honderden kilometer overbruggen. Misschien waren ze gewoon ’t Bosje beu en op zoek gegaan naar een andere biotoop. En dat stukje hout met Z en W en de verticale streepjes erop was vermoedelijk door een jeugdbeweging achtergelaten.

Van Asse begon stilaan weer een zekere rust te vinden. 

Een paar dagen later ontving hij een mail uit Parijs. Ella stelde het goed. Haar eerste optreden was heel succesvol geweest, maar haar mail had ook een donker randje dat Van Asse weer ongerust maakte. 

Haar verblijfplaats lag vlak bij de Seine en toeval of niet: ook daar huisde een kolonie zwanen. ‘Ik heb ze geteld’ schreef Ella. Dat deed ze anders nooit, maar met het voorval van ’t Bosje in het achterhoofd, was het niet vreemd dat ze dat nu wel gedaan had. En de morgen daarop, voor ze naar de repetitie ging, had ze een tijdje op een bank gezeten, een baguette met camenbert, tomaat en sla gegeten en naar de zwanen zitten kijken, toen haar opgevallen was dat er twee minder waren dan de dag voordien. 

Ze had erover gesproken met Kathryn, een Engelse balletdanseres en tijdelijke collega en die had haar verteld dat ze een paar weken geleden, voor ze uit Londen naar Parijs vertrok in The Guardian gelezen had dat uit Lake Windermere, een 15 vierkante kilometer groot meer in het Lake District op één nacht de vijf zwarte zwanen die er huisden verdwenen waren. Kathryn had dat raar gevonden, maar had geen verdere aandacht aan het bericht besteed, dat op wereldniveau een totaal onbeduidend fait divers was. 

‘Maar misschien was dat toch niet zo’ dacht Luk Van Asse. ‘Oostende, Parijs, Londen …Kon dat alles nog toeval zijn? Had dat inderdaad puur te maken met een biologisch gecoördineerde zwanentrek? Of zat er toch meer achter, misschien zelfs op Europees of wie weet op wereldniveau?’

Vervolg 5

De volgende maandag moest Luk Van Asse naar Gent toe. Hij had een seminarie over seriemoordenaars. Terwijl hij op de trein zat, viel hem plotseling iets te binnen. Toen hij zo een jaar of zes oud was, had zijn moeder vaak voor hem voorgelezen. Hij luisterde het liefst naar verhaaltjes van Toon Tellegen. Zijn moeder las dan voor uit een heel dik boek met een schreeuwerige roze kaft van Toon Tellegen: ‘Misschien wisten ze alles’ was de titel. Er stonden 313 dierenverhalen in en hij herinnerde zich dat zijn lievelingsverhaal over een zwarte zwaan ging. Die zwarte zwaan kwam maar één keer in het hele boek voor. Dat wist Luk ook nog en dat het verhaal heel somber begon eveneens. Dat boek hadden ze niet meer thuis. Waar het was, wist Luk niet, maar hij wilde absoluut het verhaal nog eens lezen. Voor hij naar het college criminologie ging, liep hij nog even binnen in de Krook, de schitterende nieuwe bibliotheek aan het Zuid. Hij vond er rij vlug het boek van Tellegen. Op pagina 120 stootte hij op het verhaal.

‘Er hing een taaie, zwarte lucht in het bos. De eekhoorn deed zijn raam open, keek naar buiten en dacht: de zwarte zwaan heeft weer eens gezucht’. Een somber begin op z’n minst. 

Direct herinnerde Luk zich weer het hele verhaal. Er zat een knoop in de hals van de zwarte zwaan. Het was de olifant die dit het eerst opgemerkt had. Maar alles eindigde goed. Op het einde was de zwarte lucht verdween en ‘heerste er in het bos weer frisse, lichte lucht’. Zo stond het er letterlijk.

‘Wat kan die Tellegen toch schrijven!’ dacht Luk vol bewondering en zelfs een tikkeltje afgunst. Hij had zelf ook nog geprobeerd om iets moois op papier te zetten, toen hij zo’n jaar of zestien was. Hij had zich aan poëzie gewaagd, zoals veel jongeren van die leeftijd. 

Hij was toentertijd verliefd geweest op een klasgenote. Sandra De Bolle heette ze, een naam die niet echt bij haar paste, want ze was eerder vlak dan bol. Maar verder dan wat rijmelarij was hij niet geraakt. Het begin ging zo:  

‘Sandra, ik hou zielsveel van jou

Ik beloof je eeuwige trouw

Word snel mijn knappe vrouw

Want de smurfen zijn blauw’

Luk had dit laten lezen door zijn grootvader en die had gewoon gezegd: ‘Misschien moet je het dichten toch maar laten, jongen’. En ook Sandra was niet erg overtuigd geweest van zijn poëtische talenten, want ze had gekozen voor Jimmy, die een liedje voor haar geschreven had met de, in Luks ogen, zeer stompzinnige titel: ‘Breng die rozen naar Sandra’. Nu, met Jimmy had het ook niet lang geduurd en momenteel had Sandra een relatie met Cindy. Daar kon Luk zich perfect in vinden en kon hij de reden voor haar afwijzing van hem, buiten zijn eigen dichtkunst zoeken.

Luk nam met zijn gsm een foto van pagina 120 en 121 van Tellegens knoert. Hij nam zich voor het verhaaltje nog een paar keer aandachtig te lezen. Misschien bevatte het een code, of een versleutelde boodschap. 

De les criminologie was zeer interessant. Luk leerde dat veel seriemoordenaars, net als andere misdadigers, vaak hun “handtekening” of “signatuur” achterlaten op de plaats delict. 

Misschien was het dus zo, mocht er inderdaad iets ongeoorloofds met de zwanen gebeurd zijn, dat de dader of eerder de vermoedelijk daders, want Oostende, Londen, Parijs …, dat wees op een complot, toch ergens een handtekening nagelaten hadden.

Vervolg 6

Ondertussen was het half april geworden en het weer was op z’n best. ‘Tijd voor de eerste barbecue’ beslisten Luks ouders. Ze sloegen meteen aan het uitnodigen. Een vaste gast was Wesley Schoenmaekers, een goede vriend van Luks vader. Bijkomend voordeel was dat Wesley in weerwil van zijn naam elektricien was en aangezien Luks vader het verschil tussen Watt, Ampère en Volt niet kende, hadden de ingrepen van Schoenmaekers al menige ramp in het gezin Van Asse voorkomen. Ook Cas en Nora, een neefje en nichtje uit Gent waren er samen met hun ouders bij. De aperitiefhapjes waren net geserveerd toen de bel ging. Het was Post.nl met een langwerpig eerder dun pakje. Niemand had online iets besteld, zo bleek. Het pak kwam uit Duitsland. ‘Zeker opa, die weer niet opgelet heeft’ zei Luk. ‘Hij zal nog maar eens een boek besteld hebben en weer het verkeerde leveringsadres ingevuld hebben.’ Er werd dan ook geen verdere aandacht aan het pak besteed. 

Na de gemarineerde ribbetjes, het traditionele slot van de barbecue ten huize Van Asse zei Luk: ‘Misschien moet ik toch maar eens naar opa bellen en zeggen dat er hier een boek ligt voor hem.’

Het bleek al gauw dat Luks opa helemaal geen boek besteld had en dan zeker niet bij Ravensburger. ‘Ravensburger, dat zijn puzzels’ knorde hij ‘Mijn tijd om puzzels in elkaar te steken is voorbij is al zes decennia voorbij.’ ‘Hij kan het nooit laten’, dacht Luk ‘in elke zin moet die oude knar altijd tenminste één moeilijk woord gebruiken’. De hedendaagse jeugd zegt niet ‘zes decennia’, maar gewoon zestig jaar’. Alhoewel het kon nog erger. Luk herinnerde zich een tekst van Multatuli in Frappant, zijn leerboek Nederlands van vroeger. Die maakte het nog bonter. Je moest al goed kunnen hoofdrekenen om te weten waarover die het had: die zei zoiets als ‘veertig maal anderhalf jaar geleden’. Luk was blij dat hij daar vanaf was.

Merkwaardig was overigens dat er wel een firmanaam, maar geen afzender op het pakje stond, zodat iedereen nu toch in zekere zin nieuwsgierig was. Cas en Nora mochten het opendoen. Dat verliep zoals voorzien nogal chaotisch, maar chaos was te allen tijde te verkiezen boven gekrijs. 

Luk Van Asse werd bleek toen hij de inhoud van het pak zag: een puzzel van duizend stukken, inderdaad van Ravensburger. Op het deksel van de doos stond een reuzegrote zwaan, een zwarte bovendien.

Niemand van de anderen had door dat Luk eigenlijk heel erg geschrokken was. Hoe is dit in godsnaam mogelijk? Wie heeft die puzzel opgestuurd? Hoe is die aan mijn adres geraakt?  Dat waren allemaal vragen die door Luks hoofd flitsten. Hij werd er wat duizelig van en zelfs een beetje bang.

Het dessert sloeg hij over. Hij ging naar zijn kamer. Dit moest hij stante pede aan Ella laten weten. Even later was hij aan het skypen met Parijs.

Vervolg 7

Woensdag, 24 april 2020. Deze datum zal Luk Van Asse zich altijd herinneren. Ook als hij oud zal zijn, zelf kinderen en misschien ook kleinkinderen zal hebben. Het is een datum die in het geheugen van veel mensen van zijn generatie gebrandmerkt zal zijn. 

24 april 2020 was het begin van iets wat de omkeerbaarheid van veel zaken in het leven in vraag stelde en zelfs in de twijfelzone bracht. 

Luk was opgestaan, had voor zichzelf een omeletje met spek gebakken en had zijn IPad geopend om ‘De Overmorgen’ te lezen, zijn favoriete krant, de enige krant die niet alleen het heden, maar ook de toekomst probeerde de duiden. Er waren echter tientallen newsfeeds in het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans en noem maar op. Ze hadden het allemaal over het plotselinge wereldwijde verdwijnen van zwarte zwanen.

Wat op 18 maart in Oostende begonnen was, had zich in de nacht van 23 op 24 april over heel de wereld uitgebreid. Van Asse dacht terug aan het tendentieuze krantenbericht van 18 maart van de lokale journalist Karel Kapelle. Wat die geschreven had, was inderdaad KaKa, net zoals zijn pseudoniem. Het was sensatiegericht fake news. De videocamera’s in ‘t Bosje waren zelfs helemaal niet stukgemaakt, maar gewoon door een technische storing een paar dagen uitgevallen. Dat was pure verwerpelijke desinformatie. Luk Van Asse nam zich voor heel binnenkort een lezersbrief te schrijven aan ‘De Zeemeermin’, de kustkrant waarvoor Kaka en wellicht ook Pipi schreven. Hij had al een titel in zijn gedachten: ‘Meer min dan meer’. 

Er was bij de verdwijning van Tchaiko helemaal geen sprake geweest van misdadig opzet. Dat was opgeblazen werkelijkheid. De echte werkelijkheid zag er anders uit. Over heel de wereld waren zwarte zwanen in de voorbije weken met de stille trom van de meren verdwenen. Sporadisch waren er ook enkele witte zwanen verdwenen, maar die waren in een absolute minderheid. Misschien had hun verdwijnen zelfs niks met dat van de zwarte zwanen te maken, was het een toevallige samenloop van omstandigheden geweest. 

Een apocalyptische gedachte overviel Luk. Direct dacht hij aan Ella. Hij belde haar meteen op. Ze stond op het punt om naar een repetitie te vertrekken. Ze had nog geen nieuwsberichten gelezen en luisterde gespannen naar wat Luk haar vertelde. 

‘Er is iets aan de hand wat niet koosjer is’, zei Luk. ‘Misschien moet je gewoon weg uit Parijs, weer naar huis toe!’ Ella voelde zijn bezorgdheid, maar vond de houding van Luk ook wat paniekerig. ‘Het zal wel zo’n vaart niet lopen’ zei ze. ‘Ik ga straks naar de repetitie. We horen elkaar vanavond wel.’

Ella stond voor een superbelangrijke repetitie. Haar balletgroep had op 4 mei 2020 een optreden in de Bataclan, de concertzaal die op 13 november 2015, twee dagen na de herdenking van Wapenstilstand, die vreselijke bloederige aanslag plaatsvond. Normaal traden daar popbands en heavy metalgroepen op, maar haar balletgroep had een modern spektakel uitgewerkt, waarbij Led Zeppelin en Jimmy Hendrix met muziek van Tchaikovsky en Stravinsky tot een harmonisch geheel versmolten was. Er werd gefluisterd dat President Macron op de première aanwezig zou zijn. Het kon dus het definitieve lanceerplatform worden voor Ella. Begrijpelijk had ze ondanks de waarschuwing van Luk geen zin om de Eiffeltoren voor de Petrus-en-Pauluskerk in Oostende in te ruilen.

Het was op diezelfde woensdag, rond het middaguur, dat Europa voor de eerste keer hoorde van de Chinese provincie Hubei, van Wuhan de hoofdstad ervan, van Covid-19 en van corona. 

Wat voorheen voor Luk de naam was van een lekker, maar gevaarlijk, Mexicaans bier, was in een oogwenk een woord geworden dat gevaar, ziekte, dood en verstoring van het leven opriep.  

In de eerstvolgende uren gonsde het in de media van bedreigende woorden zoals quarantaine, mondmaskers, tijdbom en failliet. ‘Misschien zelfs het failliet van hoe we leven en hoe we met de aarde omspringen’ dacht Luk.

Maar was er een samenhang tussen het wereldwijde verdwijnen van de zwarte zwanen en dit alles verwoestende nieuwe virus? Zo ja, welke? Was deze ramp te voorzien geweest. 

Luk stond in zijn studeerkamer te kijken naar de honderden boeken die hij in zijn nog jonge leven gekocht of gekregen had. Hij had het gevoel dat daar ergens een sleutel te vinden was die hem het verband tussen Covid 19 en het wereldwijde verdwijnen van de zwarte zwanen zou doen vinden en zelfs doen begrijpen.

Plotseling viel zijn oog op een boek met een oranje sticker op.  ‘Choose any 3 for 2 at Waterstone’s’ stond erop. 

Slot

Luk nam het boek uit het rek. ‘The black swan’, een pocketje uit 2008, een dwerg tussen een paar lijvige turven, van de uit Libanon naar de States gevluchte auteur Nassim Nicholas Taleb. Luk was zich niet echt bewust van de aanwezigheid van dat boek. Waarschijnlijk hadden zijn ouders dat ooit bij amazon.com besteld en was het hier anoniem verzeild geraakt.

In de proloog stond dat de mensen in Oude Wereld voor de ontdekking van Australië ervan overtuigd waren dat alle zwanen wit waren. In hun ogen was dit een onbetwistbaar feit, gewoonweg omdat er nog nooit iemand een zwarte zwaan gezien had. 

En dan hadden ornithologen in Australië zwarte zwanen ontdekt. Zo werd een duizenden jaren oude algemeen aanvaarde bewering gebaseerd op waarnemingen van miljoenen witte zwanen ontkracht door een nieuwe waarneming. 

Luk las geïntrigeerd verder. Hij stelde vast dat de auteur het niet over de zwarte zwaan, het dier, had, maar over de Zwarte Zwaan, met hoofdletters.

Taleb gaf een definitie van wat hij met een Zwarte Zwaan bedoelde: ten eerste: een totaal onverwachte gebeurtenis, die buiten de normale gang der dingen valt, omdat er vooraf geen duidelijke aanwijzingen zijn, dat zoiets kan gebeuren. Ten tweede een gebeurtenis  met zeer grote gevolgen en ten derde een gebeurtenis die niet vooraf voorspelbaar is.

Het was snel duidelijk: corona was een Zwarte Zwaan en de zwarte zwanen overal ter wereld hadden een signaal willen geven. Alleen had de mens dat niet begrepen en nu was het rijkelijk te laat. 

Luk Van Asse werd door een bedrukkende angst overvallen. Hij dacht aan Ella in Parijs. Toevallig waren Cas en Nora ook bij de familie Van Asse. Ze waren naarstig aan het spelen. Nora was een barbiepop aan het uit- en weer aankleden en Cas was verdiept in een Paco-boekje. 

Luk nam Cas en Nora vast en drukte hen tegen zich aan De twee kleintjes spartelden om snel weer los te komen. Ze wilden verder spelen. Ze begrepen het nog niet.

De zwarte zwaan

Toelichting voor de lezer

Dit verhaal ontstond in coronatijden. Het is geschreven voor Sien, Noor, en Yulduz (en ook voor Jasmijn en Paul, maar die zijn nog te klein om te kunnen lezen) Een zestal dagen lang kregen Sien, Noor en Ella elke dag een mail met een stukje van het verhaal. Ik had in het begin geen enkel idee waar het naartoe ging. Het begon als een detective met wat joligheid in. Geleidelijk aan ging het een meer ernstige toer op. Plotseling kwam het boek ‘The black Swan’ weer in mijn geest opdagen. Ik had het in 2007 in Teddington, aan de Thames, even buiten Londen gekocht. Ik herinnerde me nog de schreeuwerige oranje kaft en had het snel teruggevonden.

Het was precies alsof het verhaal zichzelf was beginnen te schrijven en totaal op eigen kracht in de actualiteit wortel geschoten had. Raar, maar waar.

Dank aan de kleinkinderen en ook aan hun ouders voor de leuke hartverwarmende reacties.

Zwarte zwaan verdwenen!!!

Zo stond het in de krant van gisteren, dinsdag 24 maart 2020. Op de eerste bladzijde. Het stond niet in één krant, maar in alle kranten, ook in de Franstalige. ‘Cygne noir disparu’ stond er.

In het artikel had de journalist het over een zwarte zwaan die in het Koningin Maria Hendrika Park, in de Oostendse volksmond ‘’t Bosje’ …

Maar laat mij liever het artikel overtikken. Dat gaat sneller en is ook wel correcter. Zo worden er geen leugens verteld en lees je puur de waarheid

Zwarte zwaan verdwenen

In het Bosje van Oostende werd gisteren de verdwijning vastgesteld van de zwarte zwaan, die al drie jaar elke dag van het jaar  tussen de zeventien witte zwanen zwemt, die het Bosje rijk is. De verdwijning is onrustwekkend te noemen. Vermoedelijk zijn er in de nacht van dinsdag op woensdag zwanenstropers in het Bosje geweest en hebben die op een of andere misdadige manier Tchaikovsky (zo heet de zwarte zwaan, ze is genoemd naar de componist van de balletmuziek bij ‘Het Zwanenmeer’) uit het water gelokt. De vrees bestaat dat Tchaiko (zo noemen de Oostendenaren op een liefelijke manier hun zwarte zwaan) in een vliegtuig naar Argentinië gebracht werd om daar in de nieuwe Zwanenzoo, een gloednieuwe waterdierentuin, als publiekstrekker gebruikt te worden. En zoals we weten van de zoo in Berlijn, met zijn pandatweeling, helpt dat inderdaad om de bezoekersaantallen te verdrievoudigen.

Tot zover het artikel dat ondertekend werd met Kaka, het pseudoniem van de bekende Oostendse journalist Karel Kapelle.

Sien De Gendt las dat artikel terwijl ze thuis in haar zetel zat en een kamillethee dronk. Het artikel boeide haar. Ze voelde instinctief aan dat er iets niet klopte. Ze geloofde gewoonweg niet dat Tchaiko in Argentinië was. Volgens haar was de zwaan veel dichterbij en had iemand boze bedoelingen met de ontvoering.

Het voorval liet Sien niet los. Als Tchaiko zich in Argentinië bevindt, moeten daar op het internet sporen van te vinden zijn, dacht ze. Ze nam haar iPad en googelde ‘zoologico’ en ‘cisne’. Ze had die woorden eerst moeten opzoeken, want Spaans was ze niet machtig. Maar zoals ze verwacht had, leverde haar zoektocht geen resultaten op, wat bij haar de overtuiging deed groeien dat er iets niet pluis was aan het hele zaakje. Ze ging aan haar bureau zitten en nam een blad papier. In het midden tekende ze een cirkel  (eigenlijk leek het meer op een ei) en noteerde met zwarte balpen ‘Zwarte Zwaan’ . Vanuit die cirkel trok ze vervolgens met rode balpen een zestal pijlen en op de punten ervan schreef ze: wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom. Dat was een methode die Sien vaak gebruikte als ze haar gedachten wilde ordenen. Twee van die vragen sprongen eruit: wie had Tchaiko ontvoerd en waarom. De Gendt pijnigde haar hersenen, maar ze raakte voorlopig geen stap verder. Bij ‘waarom’ schreef ze een aantal woorden: afpersing,  rijke sjeik (die een zwarte zwaan wilde om mee te pronken in zijn paleisvijver), Bertoli (een firma die bekend was om haar oliën, en misschien een nieuw product: zwartezwaanolie op de markt wilde brengen), jaloersheid (misschien wilde Brugge, een aloude concurrent van Oostende, een zwarte zwaan op de reien) enzovoort enzovoort.

Hier kom ik alleen niet uit, dacht Sien vertwijfeld. Ze begon nerveus te worden. Misschien moest ze haar zus Noor erbij betrekken. En ook haar vriendin Juulke Roozenbroeck. Ze kende Juulke al lang. Als kind hadden ze in dezelfde straat gewoond, vaak samen gespeeld en bijna nooit ruzie gemaakt. Nu zagen ze elkaar nog slechts sporadisch. Zijzelf studeerde criminologie aan de UGent en Juulke was uitgegroeid tot een veelbelovende balletdanseres bij het internationaal befaamde BNP-ballet (Ballet Nooit Plooien uit Neder-Over-Heembeek). Maar ze deelden nog altijd hun passie voor het mysterieuze.

Juulke had haar onlangs nog via WhatsApp een raadseltje gestuurd:

Mysterieuze dood in de auto

Een man wordt levenloos aangetroffen in zijn auto. De politie staat voor een raadsel, want er wordt geen spoor van buskruit op zijn kleren gevonden, noch ergens anders in de auto. De persoon die hem neerschoot, moet zich dus buiten de auto hebben bevonden. Maar alle ramen waren dicht, alle portieren gesloten en het enige kogelgat is de schotwonde waaraan de man overleed. Hoe is dit mogelijk? 

Sien had het raadsel aan Noor voorgelegd en samen hadden ze de oplossing tamelijk snel gevonden. Juulke had hen al moeilijkere raadsels toegestuurd.

Noot van de redactie:

Wellicht is de lezer minder pienter dan de familie De Gendt en vindt hij de oplossing niet zo snel. Of toch? 

Morgen lees je hier het vervolg van het ZWZW-mysterie, maar wie de oplossing van het raadseltje kent, mag ze ons voor middernacht doormailen. Onder de juiste antwoorden verloten we een gratis rit achterop de motor bij een Zwaantje.

Rond de middag rinkelde Siens gsm. Ze had Juulke aan de lijn. 

‘Lang niet meer van je gehoord’, zei deze. 

‘Pure telepathie’ antwoordde Sien. 

‘Hoe bedoel je’, vroeg Juulke. 

De Gendt vertelde haar in korte bewoordingen wat haar de vorige dagen had beziggehouden. 

‘Misschien moeten we eens samen aan het Spiegelmeer in het Bosje gaan kijken’ stelde Juulke Roozenbroeck voor. ‘Je weet maar nooit dat we op een spoor stoten.’ 

Dat was typisch Juulke. Ze vatte graag de koe bij de horens. ‘En ik neem mijn broertje Paul en ons nichtje Jasmijn, die toevallig bij ons is, mee’ zei ze, want hoe jong ze ook zijn: die twee zijn echte speurneuzen!’

Ze spraken af aan de cafetaria om half drie ’s namiddags. Er scheen een pril deugddoend voorjaarszonnetje. Sien bestelde een groene thee, Noor een Lassi, Juulke een sinaasappelsapje, Paul een glas koele melk vers van de Oostendse polderkoeien en Jasmijn, door Paul steevast ‘Sjamijn’ genoemd koos voor siroop.  De ober keek verbaasd op, maar glimlachte breed toen Juulke hem duidelijk maakte dat dit ‘Jasmijns’ was voor Kombucha. 

Sien briefte de rest van het gezelschap over de opzoekingen die ze tot dusver gedaan had. 

‘Laat ons even tot aan het Spiegelmeer lopen’ stelde Noor voor. 

Toen het viertal daar aankwam zagen ze de witte zwanen vredig op het water dobberen. Geen enkele scheen zich zorgen te maken over de verdwenen zwarte zwaan. Wellicht hadden ze die zelfs altijd al als een vreemde eend (een zwaan kan in het Nederlands dus ook een eend zijn) in de bijt beschouwd. Misschien voelden ze zich zelfs meer op hun gemak nu die er niet meer was.

Ze zwommen netjes in vier rijen van vier.

‘Heb je dat artikel uit de krant bij je?’ vroeg Juulke plotseling. 

Sien haalde haar portefeuille boven en vond het artikel tussen enkele 10-eurobiljetten. 

‘Hoeveel witte zwanen tel jij?’, vroeg Juulke.

‘Nou, zestien’, zeiden Sien en Noor in koor, ‘tenminste als ik gebruik maak van de tafels van vermenigvuldiging die ik in het eerste leerjaar bij meester Rik geleerd heb’ voegde Noor eraan toe. ‘Vier maal vier is zestien’.

‘En?’ vroeg Juulke.

‘Wat en..?’ repliceerde Sien.

‘Valt jullie frank dan niet?’

‘Hij kan niet vallen, ik heb alleen euro in mijn zakken’, grapte Sien 

Ze was altijd wel in voor een geintje. Juulke ook trouwens, maar nu vond ze de reactie van Sien De Gendt eerder ongepast

‘Er zijn hier normaliter zeventien witte zwanen. Vandaag maar zestien!’, zei ze.

Siens mond viel open van verbazing. 

Blijkbaar was er nu ook een witte zwaan verdwenen. Dat viel uiteraard minder op, maar vreemd was het wel. 

Welke geschifte persoon hield zich in godsnaam onledig met het laten verdwijnen van zwanen?

Wat deed die persoon daarna met die zwanen?

Waartoe had hij die sierlijke dieren nodig?

Had hij een zwanenhandel opgezet?

En vooral: leefden ze nog?

Allemaal vragen die door het hoofd van de amateur-speurneuzen spookten.

NVDR: de oplossing van het raadseltje van gisteren: de auto was een cabriolet, een auto met een open dak.

De volgende morgen kregen Sien en Noor een tweet van Juulke: ‘Moet plotseling vertrekken naar Parijs. Sterdanseres Ballet National de France van de trap gevallen en grote teen gebroken. Moet haar vervangen. Succes met jullie speurtocht. Hou me op de hoogte. Doei.’

‘Juulke is het toch wel echt aan het maken in de balletwereld’, dacht Sien en even kwam haar eigen droom weer aan de oppervlakte. Als tiener had er altijd van gedroomd om een wereldbefaamde pianiste te zijn die in Sydney en New York de pannen van het dak speelde, zelfs op openluchtfestivals. De kans zat er nog altijd in, maar er was nog een lange weg te gaan, wist ze.

Zoals elke morgen deed Sien, nadat ze haar portie Jordans Crunchy granola verorberd had, een tiental minuten touwspringen en daarna ging ze nog even basketten. Noor lag nog wat te slapen.  Ze was nog moe van haar optreden met de tumblinggroep met de zeer toepasselijke naam: ‘Niet naast, maar op elkaar’, waar Noor zich in korte tijd tot de vedette ontpopt had.

Sien droomde even weg. In gedachten zag ze de zwanendief voor zich uit lopen. Met een krachtig spurtje beende ze hem bij en verkocht hem een oplawaai zodat de snoodaard door de lucht vloog en na een salto mortale plat op zijn smikkel landde. ‘Zo’ zei Sien in haar gedachten tegen de crimineel: ‘Nu ben je zelf ook een dier, met name een vogel, meer bepaald een pechvogel’

Die zaak met de zwaan hield haar toch wel heel erg bezig, zeker nu er een tweede op even onverklaarbare wijze verdwenen was. Ze liet haar eigenlijk niet los, in die mate zelfs dat ze na een paar obligate telefoontjes naar het Bosje fietste. Ze had haar oortjes in, want Sien De Gendt hield van ochtendmuziek. Het was net Brihang op haar Spotify-playlist: ‘Der zit een steentje in m’n schoen, maar kzien der al gewend aan. Tis daardoor da’k ’t gevoel heb dak besta…’

Sien kende de tekst uit het hoofd en ze zong luidkeels mee zodat andere fietsers haar vreemd aankeken en er één zelfs het gebaar maakte van ‘ziejje gie misschien zot?’.

Even later kwam Sien bij het Spiegelmeer aan. Ze telde de zwanen. De schrik sloeg haar om het hart. Zij telde er maar vijftien. Maar kort daarna kwam nummer zestien sierlijk peddelend en zich niet bewust van het feit dat hij Sien De Gendt bijna een hartstilstand had bezorgd van tussen het riet. 

De grond rond het Spiegelmeer was een beetje drassig. Het had nogal veel geregend de laatste dagen en De Gendt gleed even uit. ‘Zij kon zich nog net rechthouden, maar door die onvoorziene beweging was er van onder de kiezelsteentjes aan de rand van het Spiegelmeer een stukje hout vrijgekomen waarop met stift in minuscule letters iets geschreven stond. Met het blote oog kon Sien niet lezen wat, maar clever als ze was, nam ze een foto met haar gsm en vergrootte daarna het beeld. ‘Wie zoekt, die vindt en wie niet vindt, heeft niet gezocht’ stond erop geschreven. Daaronder stonden de letters Z en W, met telkens één verticaal streepje ernaast. Het was haar meteen duidelijk: Z stond voor zwart en W voor wit. En dat betekende dus dat er wellicht nog meer witte zwanen zouden verdwijnen .

Ook de twee volgende dagen fietsten Sien en Noor ’s morgens naar het Bosje. Maar er gebeurde niets abnormaals. Evenmin vonden ze verdere sporen van een misdadig opzet. Er waren geen nieuwe verdwijningen. Er waren nog altijd zestien witte zwanen en de omgeving lag er vredig bij. De De Gendtjes begonnen te denken dat alles eigenlijk gewoon toeval was. Zwanen kunnen bij zwerftochten afstanden van honderden kilometer overbruggen. Misschien waren ze gewoon ’t Bosje beu en op zoek gegaan naar een andere biotoop. En dat stukje hout met Z en W en de verticale streepjes erop was vermoedelijk door een jeugdbeweging achtergelaten.

Sien en Noor begonnen stilaan weer een zekere rust te vinden. 

Een paar dagen later ontving ze een mail uit Parijs. Juulke stelde het goed. Haar eerste optreden was heel succesvol geweest, maar haar mail had ook een donker randje dat beide De Gendts weer ongerust maakte. 

Haar verblijfplaats lag vlak bij de Seine en toeval of niet: ook daar huisde een kolonie zwanen. ‘Ik heb ze geteld’ schreef Juulke. Dat deed ze anders nooit, maar met het voorval van ’t Bosje in het achterhoofd, was het niet vreemd dat ze dat nu wel gedaan had. En de morgen daarop, voor ze naar de repetitie ging, had ze een tijdje op een bank gezeten, een baguette met camenbert, tomaat en sla gegeten en naar de zwanen zitten kijken, toen haar opgevallen was dat er twee minder waren dan de dag voordien. 

Ze had erover gesproken met Kathryn, een Engelse balletdanseres en tijdelijke collega en die had haar verteld dat ze een paar weken geleden, voor ze uit Londen naar Parijs vertrok in The Guardian gelezen had dat uit Lake Windermere, een 15 vierkante kilometer groot meer in het Lake District op één nacht de vijf zwarte zwanen die er huisden verdwenen waren. Kathryn had dat raar gevonden, maar had geen verdere aandacht aan het bericht besteed, dat op wereldniveau een totaal onbeduidend fait divers was. 

‘Maar misschien was dat toch niet zo’ dacht Sien. ‘Oostende, Parijs, Londen …Kon dat alles nog toeval zijn? Had dat inderdaad puur te maken met een biologisch gecoördineerde zwanentrek? Of zat er toch meer achter, misschien zelfs op Europees of wie weet op wereldniveau?’

De volgende maandag moest Sien naar de universiteit toe. Zij had een seminarie over seriemoordenaars. Terwijl ze naar de Volderstraat fietste, schoot haar plotseling iets te binnen. Toen ze zo een jaar of zes oud was, had haar moeder vaak voor haar voorgelezen. Ze luisterde het liefst naar verhaaltjes van Toon Tellegen. Haar moeder las dan voor uit een heel dik boek met een schreeuwerige roze kaft: ‘Misschien wisten ze alles’ was de titel. Er stonden 313 dierenverhalen in en ze herinnerde zich dat haar lievelingsverhaal over een zwarte zwaan ging. Die zwarte zwaan kwam maar één keer in het hele boek voor. Dat wist Sien ook nog en dat het verhaal heel somber begon eveneens. Dat boek hadden ze niet meer thuis. Waar het was, wist Sien niet, maar ze wilde absoluut het verhaal nog eens lezen. Voor ze naar het college criminologie ging, liep ze nog even binnen in de Krook, de schitterende nieuwe bibliotheek aan het Zuid. Zij vond er rvij vlug het boek van Tellegen. Op pagina 120 stootte ze op het verhaal.

‘Er hing een taaie, zwarte lucht in het bos. De eekhoorn deed zijn raam open, keek naar buiten en dacht: de zwarte zwaan heeft weer eens gezucht’. 

Direct herinnerde Sien zich weer het hele verhaal. Er zat een knoop in de hals van de zwarte zwaan. Het was de olifant die dit het eerst opgemerkt had. Maar alles eindigde goed. Op het einde was de zwarte lucht verdween en ‘heerste er in het bos weer frisse, lichte lucht’. Zo stond het er letterlijk.

‘Wat kan die Tellegen toch schrijven!’ dacht Sien vol bewondering. Ze nam met haar gsm een foto van pagina 120 en 121 van Tellegens knoert. Ze nam zich voor het verhaaltje nog een paar keer aandachtig te lezen. Misschien bevatte het een code, of een versleutelde boodschap. 

De les criminologie was zeer interessant. Sien leerde dat veel seriemoordenaars, net als andere misdadigers, vaak hun “handtekening” of “signatuur” achterlaten op de plaats delict. 

Misschien was het dus zo, mocht er inderdaad iets ongeoorloofds met de zwanen gebeurd zijn, dat de dader of eerder de vermoedelijk daders, want Oostende, Londen, Parijs …, dat wees op een complot, toch ergens een handtekening nagelaten hadden.

Ondertussen was het half april geworden en het weer was op z’n best. ‘Tijd voor de eerste barbecue’ beslisten de ouders van Sien en Noor. Ze sloegen meteen aan het uitnodigen. Een vaste gaste was Lies Joostens, een goede vriendin van hun moeder die altijd voor de nodige ambiance zorgde. Ook Paul en Jasmijn waren erbij. Voor elk van hen had buurtslager Trommelaere  drie minipensjes en vier minibrochettes klaargemaakt, want die konden bikken voor tien. Juulke zat nog steeds in Parijs, maar er was afgesproken dat er rond de avond geskypet zou worden.

De aperitiefhapjes waren net geserveerd toen de bel ging. Het was Post.nl met een langwerpig eerder dun pakje. Niemand had online iets besteld, zo bleek. Het pak kwam uit Duitsland. ‘Zeker papa, die weer een boek over ‘Het Zijn van het Zijn’ besteld heeft en dat vlakweg vergeten is, zei Sien. ‘Ja’, vulde Noor aan ‘en zijn boekenkast staat al propvol’. ‘De firma Masoeur is ze hier vorige week komen plaatsen en er is weeral bijna geen plaats meer.’

‘Meisjes,’ zei hun vader: ‘er wordt in de eerste twee uur niet meer over pakjes gesproken. Eten gaat voor. We geven nu de voorrang aan de inwendige mens.’

Na de gemarineerde ribbetjes, het traditionele slot van de barbecue ten huize De Gendt stelde Noor voor toch maar het pak van Post.nl te openen.

Merkwaardig was dat wel de naam ‘Ravensburger’, een Duitse firma bekend voor haar puzzels, maar geen afzender op het pakje stond, zodat iedereen nu toch in zekere zin nieuwsgierig was. Paul en Jasmijn mochten het opendoen. Dat verliep zoals voorzien nogal chaotisch, maar chaos was te allen tijde te verkiezen boven gekrijs. 

Sien en Noor werden bleek toen ze de inhoud van het pak zagen: een puzzel van duizend stukken, inderdaad van Ravensburger. Op het deksel van de doos stond een reuzegrote zwaan, een zwarte.

Niemand van de anderen had door dat de meisjes heel erg geschrokken waren. Hoe is dit in godsnaam mogelijk? Wie heeft die puzzel opgestuurd? Hoe weet die waar we wonen?  Dat waren allemaal vragen die door hun hoofd flitsten. Ze werden er wat duizelig van en zelfs een beetje bang.

Het dessert sloegen ze over. Ze ging naar hun kamer. Dit moesten zij stante pede aan Juulke laten weten. De afspraak om te skypen was om acht uur ’s avonds en het was nog maar halfzeven. ‘Zolang kunnen we niet wachten’ zei Noor. ‘Dit is te belangrijk’. ‘Gelijk heb je’ repliceerde Sien. Ze nam haar IPad en even later had ze contact met Parijs.

Woensdag, 24 april 2020. Deze datum zullen Sien en Noor De Gendt zich altijd herinneren. Ook als ze oud zullen zijn, zelf kinderen en misschien ook kleinkinderen zullen hebben. Het is een datum die in het geheugen van veel mensen van hun generatie gebrandmerkt zal zijn. 

24 april 2020 was het begin van iets wat veel dingen in het leven in vraag stelde 

Sien was opgestaan, had, terwijl Noor aan het douchen was, voor hun beiden een lekker ontbijt met bessen en kefir klaargemaakt. Ze had haar IPad geopend om ‘De Overmorgen’ te lezen, haar favoriete krant, de enige krant die niet alleen het heden, maar ook de toekomst probeerde de duiden. 

Er waren echter tientallen newsfeeds in het Nederlands, Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans en noem maar op. Ze hadden het allemaal over het plotselinge wereldwijde verdwijnen van zwarte zwanen.

Wat op 18 maart in Oostende begonnen was, had zich in de nacht van 23 op 24 april over heel de wereld uitgespreid. De Gendt dacht terug aan het krantenbericht van 18 maart van de lokale journalist Karel Kapelle. Wat die geschreven had, was inderdaad KaKa, net zoals zijn pseudoniem. Het was fake news. De videocamera’s in ‘t Bosje waren zelfs helemaal niet stukgemaakt, maar gewoon door een technische storing een paar dagen uitgevallen. Sien De Gendt nam zich voor heel binnenkort een misnoegde lezersbrief te schrijven aan ‘De Zeemeermin’, de kustkrant waarvoor Kaka en wellicht ook Pipi schreven. 

Er was bij de verdwijning van Tchaiko helemaal geen sprake geweest van misdadig opzet. Dat was opgeblazen werkelijkheid. De echte werkelijkheid zag er anders uit. Over heel de wereld waren zwarte zwanen in de voorbije weken met de stille trom van de meren verdwenen. Sporadisch waren er ook enkele witte zwanen verdwenen, maar die waren in een absolute minderheid. Misschien had hun verdwijnen zelfs niks met dat van de zwarte zwanen te maken, was het een toevallige samenloop van omstandigheden geweest. 

Een apocalyptische gedachte overviel Sien. Noor kwam fris gewassen aan tafel en Sien deelde haar mee wat ze gelezen had. Direct dacht Noor aan Juulke. ‘We moeten Juulke opbellen’ zei ze. Sien bleef niet bij de pakken zitten en belde meteen Juulke Roozenbroeck op. Die stond op het punt om naar een repetitie te vertrekken. Ze had nog geen nieuwsberichten gelezen en luisterde gespannen naar wat Sien haar vertelde. 

‘Er is iets aan de hand dat niet koosjer is’, zei Sien. ‘Misschien moet je gewoon weg uit Parijs, weer naar huis toe!’ ‘Noor vindt dat ook.’ Juulke voelde hun bezorgdheid, maar vond hun houding ook wat paniekerig. ‘Het zal wel zo’n vaart niet lopen’ zei ze. ‘Ik ga straks naar de repetitie. We horen elkaar vanavond wel.’

Juulke stond voor een superbelangrijke repetitie. Haar balletgroep had op 4 mei 2020 een optreden in de Bataclan, de concertzaal die op 13 november 2015 die vreselijke bloederige aanslag plaatsvond. Normaal traden daar popbands en heavymetalgroepen op, maar haar balletgroep had een modern spektakel uitgewerkt, waarbij Led Zeppelin en Jimmy Hendrix met de Notenkraker van Tchaikovsky en Le sacre du printemps van Stravinsky tot een harmonisch geheel versmolten waren. Er werd gefluisterd dat President Macron op de première aanwezig zou zijn. Het kon dus het definitieve lanceerplatform worden voor Juulke. Begrijpelijk had ze ondanks de waarschuwing van Sien en Noor geen zin om de Eiffeltoren voor de Petrus-en Pauluskerk in Oostende in te ruilen.

Het was op diezelfde woensdag, rond het middaguur, dat Europa voor de eerste keer hoorde van de Chinese provincie Hubei, van Wuhan de hoofdstad ervan, van Covid-19 en van corona. 

Wat voorheen een onschuldige naam was van een lekker Mexicaans bier was in een oogwenk een woord geworden dat gevaar, ziekte en dood opriep.  

In de eerstvolgende uren gonsde het in de media van bedreigende woorden zoals quarantaine, mondmaskers, tijdbom en failliet. 

Maar was er een samenhang tussen het wereldwijde verdwijnen van de zwarte zwanen en dit alles verwoestende nieuwe virus? Zo ja, welke? Was deze ramp te voorzien geweest?

Sien stond in haar studeerkamer te kijken naar de honderden boeken die ze in haar nog jonge leven gekocht of gekregen had. Ze had het gevoel dat daar ergens een sleutel te vinden was die haar het verband tussen corona en het wereldwijde verdwijnen van de zwarte zwanen zou doen vinden en zelfs doen begrijpen. Noor kwam haar studeerkamer binnen. ‘Daar’ zei Sien, ‘daar, Noor, op een paar van al die duizenden bladzijden ligt het antwoord op wat ons nu al enkele weken bezighoudt’

Noor scande de boekenkast met haar ogen. ‘Misschien ligt het antwoord in dit boek’ zei ze terwijl ze een boek aanwees waarop een oranje sticker stond ‘Choose any 3 for 2 at Waterstone’s’

Siens mond viel open van verbazing. ‘Inderdaad, zei ze. Nog maar eens stond ze versteld, niet alleen van de fysieke gelijkenis van Noor met haar grootmoeder, maar Noor had ook diezelfde spiedende blik waarvoor niets verborgen bleef.

Ze nam het boek uit het rek. ‘The black swan’, een pocketje uit 2008, een dwerg tussen een paar lijvige turven, van de uit Libanon naar de States gevluchte auteur Nassim Nicholas Taleb. Sien was zich niet echt bewust van de aanwezigheid van dat boek. Waarschijnlijk had haar globetrottende moeder dat vanop een van haar buitenlandse lezingen meegebracht en was het hier anoniem verzeild geraakt.

In de proloog stond dat de mensen in Oude Wereld voor de ontdekking van Australië ervan overtuigd waren dat alle zwanen wit waren. In hun ogen was dit een onbetwistbaar feit, gewoonweg omdat er nog nooit iemand een zwarte zwaan gezien had. 

En dan hadden ornithologen in Australië zwarte zwanen ontdekt. Zo werd een duizenden jaren oude algemeen aanvaarde bewering gebaseerd op waarnemingen van miljoenen witte zwanen ontkracht door een nieuwe waarneming.

‘Boeiend’ zei Noor.’Dat boek wil ik lezen’ . Sien gaf haar het boek en Noor las verder. Ze stelde vast dat de auteur het niet over de zwarte zwaan, het dier, had, maar over de Zwarte Zwaan, met hoofdletters.

Taleb gaf een definitie van wat hij met een Zwarte Zwaan bedoelde: ten eerste: een totaal onverwachte gebeurtenis, die buiten de normale gang der dingen valt, omdat er vooraf geen duidelijke aanwijzingen zijn, dat zoiets kan gebeuren. Ten tweede een gebeurtenis  met zeer grote gevolgen en ten derde een gebeurtenis die niet vooraf voorspelbaar is.

Het was snel duidelijk: corona was een Zwarte Zwaan en de zwarte zwanen overal ter wereld hadden een signaal willen geven. Alleen had de mens dat niet begrepen en nu was het rijkelijk te laat. 

Sien en Noor werden door een bedrukkende angst overvallen. Ze dachten aan Juulke in Parijs. Toevallig waren ook Paul en Jasmijn bij de familie De Gendt. Ze waren naarstig aan het spelen. Jasmijn was een barbiepop aan het uit- en weer aankleden en Paul was verdiept in brandweerman Sam. 

Sien nam Paul vast en drukte hem tegen zich aan en Noor gaf Jasmijn een lange warme knuffel. De twee kleintjes spartelden om weer los te komen. Ze wilden verder spelen. Ze begrepen het nog niet.

Cloaka’s

Cloaka’s

Ik heb niets tegen honden. Ik heb er zelf nog een gehad. Hij heette Mollie. Het was een ordinaire straathond, wit met zwarte vlekken. Ik was zowat tien jaar oud en ik apprecieerde Mollie vooral omdat hij zo heerlijk tussen mijn avondtenen kon likken. Ik ervoer dat als een van de geneugten des levens. Op zekere morgen stak Mollie de straat over waar ik toen woonde. Een van de drie auto’s die er om de tijd passeerden, een geit, reed net voorbij. Mollie werd aan zijn achterpoot geraakt. Mijn vader deed er een zelfgemaakte gips omheen, maar Mollies lot was bezegeld. Een andere hond heb ik niet meer gehad. En ik hoefde er ook geen meer. Ik ben geen cynefoob, maar geen cynefiel. Ik zweef ergens middenin. I don’t like and I don’t dislike.

Gisteren reed ik met mijn fiets naar Corman. Het was miezerig weer, druilerig en somber. Ik zag een man op een bank zitten. Naast hem op de bank stond zijn hond, een behoorlijke kanjer van een beest. Toen dacht ik: ‘waarom moet die hond met zijn modderpoten op de bank staan? Waarom staat die niet gewoon in het gras, waar hij hoort?’ Als even later iemand anders op die bank wil gaan zitten, ziet het er toch als een klerezooi uit.

Honden weten niet wat maatschappelijk hoort. Hun eigenaars (gebruik ik liever dan baasjes) wel. In Oostende lopen veel honden rond. Geen probleem. Ik benijd honden voor eeuwig omwille van hun bedrevenheid in het kwispelstaarten. Maar met hun eigenaars houd ik het soms wel voor bekeken. Velen onder hen (ik weet dat veralgemenen elke argumentatie onderuithaalt) laten hun honden gewoon zeiken en poepen waar het hen en hun hond uitkomt.

Toen ik even later met het boek van Dikke Freddy op zak weer naar huis fietste, zat de man er nog steeds. De hond stond in het gras, leukweg tegen de bank te zeiken. Toen dacht ik: ‘neem eens aan dat je met een kind onderweg bent, dat dringend moet en je stroopt het broekje van het kind naar beneden en zegt ‘ga maar lekker tegen die bank pipi doen.’

Ik ben ervan overtuigd dat die hondenbezitter dit als ‘not done’ zou beschouwen. Hij zou het waarschijnlijk uitbazuinen tegen zijn eveneens cynefiele vrienden. Of anders nog, als het kind moet poepen, dan kan dat toch gewoon voor mijn voordeur op het voetpad, of niet?’ Zo laten sommige eigenaars het hun hond in ieder geval doen en … mensenkinderen gaan boven honden, of vergis ik me?

Sommige hondenbezitters lopen met hun hond rond alsof het een cloaka is, een strontmachine. Anderen hebben wel discipline en ruimen alles netjes op. Dit zijn de eigenaars die ik een hond waardig vind, bij wie anderen in de leer kunnen  gaan. Als een hond moet, moet hij. Daar is weinig tegen te doen. Aan de mens achter de hond is het, om van Oostende geen zeik- en strontstad te maken. In mijn straat staat een aantal mooie lantaarnpalen. Nee, eigenlijk zijn het pispalen.