GUY POLSPOEL OP DE PRAATSTOEL

Voormalig tv-presentator en journalist Guy Polspoel woont sinds enkele jaren in Oostende. Hij heeft een stek gevonden op de 28ste verdieping van het Europacentrum. We ontmoeten elkaar op een frisse zondagvoormiddag op het terras voor ’t Leeshuus voor een gesprek. 

Hoe ben je in Oostende terechtgekomen?

Ik wilde aan de kust komen wonen en er is maar één plek aan de Belgische kust waar je echt permanent kunt wonen. Mensen die aan de kust willen komen wonen, moeten kuststeden vooral eens in de winter komen bekijken. Dat zijn spookdorpen. Zelfs Knokke dat in het weekend altijd vol zit is, is in de week dood. Behalve ‘een madam met een pelsmantel en een hondje’ zie je daar niemand.

Ik ben een Brusselaar en Oostende heeft iets Brussels: het gemengde, een hoek af en er is iets slordigs en chaotisch aan.

Ik heb ooit het plan gehad een politieke partij op te richten met als enige programmapunt de aanhechting van Oostende bij Brussel als twintigste gemeente.

Is journalistiek voor jou een vorm van literatuur?

Neen, omdat het een andere functionaliteit heeft. Journalistiek dient in de eerste plaats om te informeren, om duiding te geven. Dat is niet de taak van de literatuur, denk ik

Wat is dan wel de taak van literatuur?

Literatuur zijn! 

Wat is de behoefte van mensen om een boek te schrijven? Wat ik merk in de Nederlandse literatuur is dat er zoveel boeken over zichzelf geschreven worden. Auteurs schrijven over hun problemen met hun ouders, hun kinderen. Over hun psychologische problemen. Kristien Hemmerechts en Christophe Vekeman over hun bekering. Eerlijk gezegd: dat interesseert me niet, hoe men worstelt met zichzelf, met bijvoorbeeld zijn seksuele identiteit. Ze mogen dat schrijven, en er is blijkbaar ook een publiek voor, maar mij interesseert dat niet.

De Nederlandse professor Sander Bax schreef onlangs een boek ‘Schrijversmythen’. Vind je dat moderne schrijvers heel veel met hun imago bezig zijn en doelbewust hun eigen mythe creëren? Kijk naar Pfeijffer als voorbeeld.

Ik ben vooral een krantenlezer. Ik ben geabonneerd op drie kranten. Ik lees drie, vier uur kranten per dag. Elke dag, ik sla dat niet over. Voor literatuur blijft er eigenlijk niet zoveel tijd over. Ik ben echter wel een bewonderaar van Pfeijffer. Van zijn romans en van zijn essays in De Morgen.

Heb je ‘Alkibiades’ al gelezen?
Het is eigenlijk geen goede gewoonte, maar ik lees altijd boeken tegelijk. In ben er momenteel in drie bezig: de biografie van Hugo Claus van Marc Schaevers, het derde boek van ‘M’, de trilogie van Antonio Scurati over Musolini en Alkibiades van Pfeijffer. 

Ik was zo gefascineerd door de eerste twee delen van Scurati dat toen er aangekondigd werd dat deel drie in Italië uit was, ik meteen gemaild heb naar de uitgeverij met de vraag wanneer de Nederlandse vertaling zou verschijnen.

Wat ik boeiend vind aan Scurati is zijn aanpak. Hij noemt het zelf een docuroman.  Alle cijfers feiten, data en historisch vermeldingen zijn juist, maar wat de personages denken heeft Scurati gefantaseerd. Dat is dan de romankant van ‘M’. Wat Musolini dacht toen hij stond te speechten vult Scurati zelf in. Dat vind ik een zeer boeiend oefening.

Wat is jouw lievelingsliteratuur?

De Zuid-Amerikanen. Die verhalen, die verbeelding die wortelen in de lokale cultuur en gewoonten. Ik vind dat passionerend Ik heb trouwens Nobelprijswinnaar en presidentskandidaat Vargas Llosa geïnterviewd.  Ik had namelijk destijds samen met Yves Desmet van De Morgen een politiek programma: Polspoel en Desmet.

In het verlengde van wat ik daarnet zei: persoonlijke diepe zielenroerselen interesseren me niet. Literatuur moet me in een andere wereld brengen. En dat doet de Zuid-Amerikaanse bij uitstek.

Heb je ooit De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo gelezen, wat ook met een magisch-realistische saus overgoten is?

Ja, maar dat is zeer lang geleden. Vraag me niet meer waarover dat ging! Trouwens dat boek vind je niet meer in de boekhandel. En er zijn er wel meer. Probeer maar eens Louis Paul Boon te vinden. Ik vind dat de allergrootste. Toen ik 20, 30 was waren Boon, Walschap en ook Claus mijn idolen.
Ik woonde in Brussel. Er was geen enkel boek bij ons in huis en bovendien geen enkele Nederlandstalige bib in de buurt. Gelukkig heb ik goede leraren Nederlands gehad, die een eigen schoolbib hadden waar we boeken konden ontlenen. Ik heb daar de Oostakkerse gedichten van Claus gelezen. Ik heb mijn eindwerk in het secundair over Een bruid in de morgen gemaakt.

Boon of Claus?

Als er iemand de Nobelprijs verdiende was het Boon en niet Claus. Boon is de grootste. Hugo Claus heeft overigens te veel brol geschreven. Hij had een soort train de vie die geld kostte, onder andere met Sylvia Kristel in de filmwereld, wat de kwaliteit van zijn werk niet altijd ten goede kwam. Ik denk dat hij dat op het einde van zijn leven zelf wel besefte

Boon had dat veel minder of niet. Hij zat wel ooit in een tv-programma en hij was daar vooral bekend om zijn stomme grappen: ‘de meisjes zijn in hun publiciteitsjaren’. Ik heb Claus geïnterviewd. Hij speelde met de werkelijkheid en de leugen, niet alleen in functie van zijn imago, maar ook voor het spel.

We zijn daarna op café gegaan tot een gat in de nacht. Het viel me op hoe hij het personage Hugo Claus speelde zodra er een camera draaide. Zonder camera of microfoon in de buurt was hij heel anders. Had je gezegd: ‘daar zit een duivenmelker zijn pint te drinken, dan had je het geloofd.’

Om terug te komen op die vraag rond schrijversmythen: ik geloof dat Claus het me verteld heeft. Harry Mulisch kwam vaak in Hotel Américain aan het Leidseplein in Amsterdam. Nu heet het Clayton American Hotel. Af en toe ging hij naar de balie en liet enkele minuten later luid omroepen: ‘ de heer Harry Mulisch wordt aan de telefoon gevraagd’. Dan stond hij op en paradeerde door de zaal richting telefoon.

Ondertussen is het middag geworden. Tijd voor een aperitief: een witte wijn en een Orval.

Wat een genoegen om Guy Polspoel te interviewen. Hij schrijft niet met de pen, maar met gesproken woorden in heerlijke opgesmukte dansende volzinnen. Ik denk: wat kan het Nederlands toch mooi zijn! De Nederlandse tale is wonderzoet voor die haar geen geweld aan doet. ‘En niet te pas en te onpas onnodig Engels gebruikt’ vult Guy nog aan.