Volgens de digitale krant van vandaag is er sprake van een verdacht overlijden in Oudergem-aan-de-Zuidpolder (plaats, naam en leeftijd aangepast).
Verdacht overlijden:
wie stond Jan (50) op te wachten aan oprit van zijn villa?
Grammaticaal is deze zin dubbelzinning. Het is niet duidelijk wat er bedoeld wordt:
‘Stond Jan iemand op te wachten?’ of ‘Wachtte iemand Jan op?’
De lead van het artikel maakt snel duidelijk dat het met Jan misliep en dat iemand hem stond op te wachten.
Het parket heeft een onderzoeksrechter gevorderd in een verdacht overlijden van Jan Ooitgeweest afgelopen woensdag op de oprit van zijn woning in Oudergem-aan-de-Zuidpolder. Wie stond hem daar op te wachten?
De dubbelzinnigheid verdwijnt wanneer de eigennaam (Jan) vervangen wordt door een persoonlijk voornaamwoord (hem).
Vergelijk: ‘wie wacht hem op?’ met ‘wie wacht hij op?’
Het Nederlands heeft grotendeels zijn naamvalsysteem verloren en dat is handig om de taal te leren. Nederlands is minder complex dan Duits bijvoorbeeld, waar dat naamvalsysteem wel nog aanwezig is.
Eenzelfde dubbelzinnigheid als in de krantenkop vind je in de zin: ‘wie helpt Jan?’. Is het Jan die helpt of wordt Jan geholpen? Dankzij het naamvalsysteem is er in het Duits geen sprake van dubbelzinnigheid.
Vergelijk:
‘Wer hilft Jan?’ : antwoord: Sofia hilft Jan. Iemand anders helpt Jan.
‘Wem hilft Jan?’ antwoord: Jan hilft Sofia. Jan helpt iemand anders.
Het naamvalsysteem heeft in het Nederlands wel overleefd wat de persoonlijke voornaamwoorden betreft.
Vergelijk: ‘wie helpt hij?’ met ‘wie helpt hem?’, of
‘wie wacht hij op?’ met ‘wie wacht hem op?’
Het minder complex worden van een taal (taaleconomie) heeft soms verlies aan eenduidigheid tot gevolg. Vereenvoudiging heeft haar prijs.
En toch is de krantenkop in de praktijk minder dubbelzinnig dan de zinsontleding suggereert.
Ik vroeg aan enkele mensen hoe zij de zin ‘Wie stond Jan op te wachten aan de oprit van zijn villa?’ interpreteerden. Allen erkenden direct de syntactische dubbelzinnigheid, maar toch was het voor allen ook meteen duidelijk dat Jan opgewacht werd en niet opwachtte. Hoe komt dat?
Bij elke zin die we horen, maken we een mentale voorstelling van de in de zin beschreven naamwoorden, handelingen en situaties en combineren we die drie concepten tot de betekenis van de volledige zin. Dit complexe totaalconcept noemen wij de propositie.
Iemand opwachten is niet hetzelfde als op iemand wachten. Het concept opwachten wordt vaak geassocieerd met een vijandige bedoeling: iemands komst afwachten om hem/haar te overvallen. Wachten op is ergens blijven of zich ergens ophouden tot iemand of iets komt.
De zin maakt bovendien duidelijk dat Jan niet onwelstellend is. Hij heeft blijkbaar een villa en een oprit en wellicht nog een en ander meer, met andere woorden: hij is een potentieel doelwit. Het is ook vreemd dat Jan op zijn oprit iemand zou staan opwachten, die hem vervolgens ombrengt.
Met andere woorden: ons brein loodst ons doorheen de syntactische dubbelzinnigheid omdat we een mentale representatie van de situatie maken en de meest voor de hand liggende semantische keuze maken.
In wezen hebben we de lead niet nodig om de grammaticale onduidelijkheid weg te werken. Dat doen onze hersenen met de ingebouwde en verworven taalstructuren voor ons.