WEES

Wees zorgzaam

Wees behulpzaam

Wees geduldig

Wees begripvol

Wees attent

Wees word je als vijf jaar na je moeder je vader sterft. Op 9 augustus 2020 stierf Georges Leon Vandekerckhove, vader van vier zonen, van wie drie nog in leven en van wie ikzelf de oudste.

Gisteren 14 augustus werd hij begraven. Een potje as, een urne in de vaktaal, werd in de grond gestopt en that’s it. Zo eindigt na bijna 92 jaren een leven. ’s Morgens loopt het op vier benen, ’s middags op twee, ’s avonds op drie en ten slotte loopt het dood.

En dan veranderen de ‘wees-adviezen’ van hierboven in ‘was ik-vragen’ van hier beneden.

Was ik zorgzaam genoeg toen vader na de dood van moeder naar een Woonzorgcentrum trok? Was ik behulpzaam en geduldig en begripvol en attent?

Was ik me er voldoende bewust van dat hij er op een dag niet meer zou zijn. In mijn gedachten leek hij onsterfelijk. Niet abnormaal bij iemand die meer dan 70 jaar tot je leven behoort, het je zelfs geschonken heeft, die is als je dagelijks brood.

Vandaag even niet naar Izegem, naar vader. ‘Dit moet ik nog doen en dat ..en dit .. en dat… Volgende week past het me beter.’

En dan is er plotseling corona dat veel bejaarde mensen in isolement dwingt. Vader heeft daar echt van afgezien. Hij heeft het niet begrepen dat ik hem een tijdlang niet mocht bezoeken. Skypen kon, maar wat een technische revolutie voor iemand die in 1928 geboren is en tijdens Wereldoorlog II in schuilkelders moest kruipen. Hij greep met zijn handen om mij op 60 kilometer van hem verwijderd vast te pakken. Ik zag het hem aan dat hij blij was om me te zien, maar bedroefd om me alleen maar te zien.

Dat hij geïsoleerd werd van zijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, van zijn gevoelswereld, deed hem immens verdriet. Ik zag hem triest, triester, intriest worden. ‘Waarom kom je niet vaker?‘ vroeg hij me. ‘Je hebt toch een auto.’

Vrijdag 7 augustus reed ik van Oostende naar Izegem. Ik wilde hem bezoeken, maar had niet goed de richtlijnen van het WZC gelezen. Op vrijdag is er geen bezoekdag. Toen ik aanbelde, mocht ik niet binnen. Strenge orders. Ik keerde dus onverrichterzake terug naar huis. Ik maakte er weinig drukte om. Ik had maar beter de richtlijnen moeten lezen. Ik zou dan de volgende maandag wel terugkeren. Was hij immers niet onsterfelijk? Bovendien zat hij donderdag nog met smaak een ijsje te eten op het WZC-terras. Ik had de foto gezien op Familienet.

Hij had me kort daarvoor weliswaar vreemde dingen verteld. Dat mensen hem drie nachten na elkaar uit zijn bed waren komen halen. Drie keer dezelfde mensen, uit Antwerpen dan nog. En dat hij naar een begrafenis geweest was in de Paterskerk.

Verhalen die ik op dat moment grappig vond eerder dan een voorbode van het einde.

Vorige week dacht ik nog altijd dat hij nog lang bij ons zou zijn. Op naar de honderd. Ik vergat al te graag dat niemand eraan ontsnapt. Dat vergeten bood ook gewillig comfort. Ik had nog tijd zat.

Maar ’s nachts loopt het onvermijdelijk dood. En dat geldt voor iedereen, ook voor dierbaren die in je gedachten honderd worden.

Zaterdagmiddag was er telefoon van het WZC.  Het ging niet goed met vader. Zaterdag zag ik hem nog twee keer. Hij kneep in mijn hand en keek me even aan met ogen die heel zwaar wogen.

Zondagmiddag was het dan voorbij. Het leven dat hij mij gaf, overstijgt voortaan het zijne. Ik ben wees geworden en vannacht, de nacht na de begrafenis heb ik me als wees herhaaldelijk de ‘was-ik vragen’ gesteld. 

Mijn antwoord erop kan ik niet als bevredigend beschouwen. Het spijt me erg vader. Maar daarmee kom ik nu veel te laat aandraven. 

Nu al mis ik je meer dan gisteren.