The Queen’s Gambit – Walter Tevis vier decennia later

Walter Tevis schreef The Queen’s Gambit in 1983. In 1984, het jaar waarin hij op 56-jarige leeftijd stierf, verscheen de Nederlandse vertaling van de hand van Liesbeth Kramer-Plokker bij Uitgeverij L.J. Veen.

Het boek kende een aantal Engelse herdrukken, maar in het Nederlands gooide het geen al te hoge ogen. 

Vermoedelijk had anno 2021 nooit nog iemand de Nederlandse vertaling ter hand genomen – als je ze nog bij een antiquair had kunnen vinden tenminste- was het niet dat op Netflix de serie ‘The Queen’s Gambit’ out of the blue zowat alle kijkcijfers verpulverde. 

De roman vroeg er dus naar om weer van onder het stof gehaald te worden. De editie 2021 werd vertaald door E.C.C. Kramer-Plokker. Een zoektocht op het internet doet mij besluiten dat Liesbeth Kramer-Plokker, E.C.C. Kramer-Plokker, Liesbeth Kramer en Liesbeth Plokker een en dezelfde persoon zijn. Dat wil zeggen dat de bestaande vertaling van 1984 het uitgangspunt was voor die van 2021 en dat – zoals in de editie 2021 vermeld staat- een zekere Hans van Wetering die vertaling bewerkte.

Het is interessant om beide versies even naast elkaar te leggen en aan de hand van twee korte passages te vergelijken.

De vertaling van 1984 begint zo:

Beth kreeg van een vrouw met een schrijfblok te horen dat haar moeder dood was. De volgende dag verscheen haar foto in de Herald-Leader. De foto, genomen op de stoep voor het grijze huis op de Maplewood Drive, toonde Beth in een eenvoudig katoenen jurkje. Zelfs toen was het een lelijk meisje. De tekst onder de foto vermeldde: ‘Elizabeth Harmon, wees geworden ten gevolge van het ongeluk van gisteren op de New Circle Road waarbij enkele auto’s op elkaar vlogen, ziet een moeilijke toekomst voor zich. De achtjarige Elizabeth heeft door de botsing die twee doden en verscheidene gewonden eiste, geen naaste familie meer. Elizabeth was op dat moment alleen thuis en hoorde van het ongeluk kort voordat deze foto werd genomen. Er zal goed voor haar worden gezorgd, zeggen de autoriteiten.’

In de vertaling van 2021 is dat:

Dat haar moeder dood was, kreeg Beth te horen van een vrouw met een notitieblokje. De volgende dag verscheen haar foto in de Herald-Leader. De foto, genomen op de stoep voor het grijze huis op de Maplewood Drive, toonde Beth in een eenvoudig katoenen jurkje. Ook toen zag ze er al gewoontjes uit. De tekst onder de foto vermeldde: ‘Elizabeth Harmon, wees geworden ten gevolge van het ongeluk van gisteren op de New Circle Road waarbij enkele auto’s op elkaar botstengaat een moeilijke toekomst tegemoet. De achtjarige Elizabeth heeft door de botsing waarbij twee doden vielen en meerdere mensen gewond raakten, geen naaste familie meer. Elizabeth was op dat moment alleen thuis en hoorde van het ongeluk kort voordat deze foto werd genomen. Er zal goed voor haar worden gezorgd, zeggen de autoriteiten.’

De zinnen in het vet zijn anders dan in de vertaling van 1984. De aanpassingen die doorgevoerd werden, maken de taal iets hedendaagser. Auto’s ‘botsen’ in plaats van op elkaar te ‘vliegen’ en ‘er worden doden geëist’, wordt: ‘er vielen doden’. 

Merk dat in de oorspronkelijke vertaling Beth Harmon zonder meer een lelijk meisje is. Wat moeten we ons daar bij voorstellen? Konijnentanden, puistenkop, knoert van een neus, flaporen, scheel …?

Wie Anya Taylor-Joy gezien heeft, vindt haar wellicht wel de tegenpool van de Beth van Walter Tevis. Van Wetering heeft daar in 2021 ‘gewoontjes’ van gemaakt. Al iets beter, maar toch nog in het originele stereotype hangend dat slimme meisjes lelijk moeten zijn. Blondjes zijn mooi, maar dom en slimme meisjes zijn seuten en ze zien er ook zo uit.

We vergelijken nu een tweede passage, dit keer uit het einde van het boek, op het moment dat de partij tegen Borgov begint.

1984

De scheidsrechter drukte op de knop en Beth hoorde hoe haar klok begon te tikken. Ze zette de damepion op vier en keek naar haar stukken. Ze kon het nog niet opbrengen hem aan te kijken. De drie andere partijen op het toneel waren nu ook begonnen. Ze hoorde de bewegingen van de spelers achter zich, hoorde het geklik van de klokken die werden ingedrukt. Toen was alles stil. Als ze naar het bord keek, zag ze slechts de rug van zijn hand, de korte, dikke vingers met grof zwart haar boven de knokkels. Hij speelde d5. Ze zette haar pion op c4 en bood hem de gambietpion aan. De hand wees het aanbod af en zette de koningspion op 5. Het tegengambiet. Hij haalde een oud antwoord van stal, maar ze kende het tegengambiet. Ze nam de pion, wierp even een blik op zijn gezicht en keek weer de andere kant op. Hij speelde de pion naar d4.

2021

De scheidsrechter drukte de knop in en Beth hoorde hoe haar klok begon te tikken. Ze zette de damepion naar d4 en keek naar haar stukken. Ze kon het nog niet opbrengen hem aan te kijken. De drie andere partijen op het toneel waren nu ook begonnen. Ze hoorde de bewegingen van de spelers achter zich, hoorde het geklik van de klokken die werden ingdrukt. Toen was alles stil. Als ze naar het bord keek, zag ze slechts de rug van zijn hand, de korte, dikke vingers met grof zwart haar boven de knokkels. Hij speelde d5. Ze zette haar pion op c4 en gaf hem zo de mogelijkheid deze te slaanZijn hand wees het aanbod af en zette in plaats daarvan zijn koningspion op e5. Het Albintegengambiet. Het was een variant die heel vroeger werd gespeeld, maar ze was er niet onbekend mee. Ze nam de pion, wierp even een blik op zijn gezicht en keek weer de andere kant op. Hij speelde de pion naar d4.

Het lijkt wel of van Wetering iets meer van schaken afweet dan Plokker-Kramer (de enige variant die ik nergens vond). Het gambiet wordt benoemd, het woord ‘variant’ valt en ‘vier’ wordt ‘d4’. De geëikte terminologie wordt in ieder geval beter gehanteerd. Maar ook hier slaat weer de stereotypering toe, dit keer in de beschrijving van Borgov: korte dikke vingers met grof zwart haar op. Het is in 1984, 12 jaar na Fischer – Spassky, blijkbaar nog altijd koude oorlog. Russen zijn lelijk en de Amerikanen (ook al zijn ze ook lelijk) moeten winnen.

Maar voor de rest is het boek zeer lezenswaardig, ook voor wie niet kan schaken. Het is uitgegeven bij Meulenhoff, Amsterdam en kost 15,99 euro.

Vierkanten rondjes

Terwijl ik vanuit mijn bureau de sneeuw zie neerdwarrelen, moet ik plotseling terugdenken aan een anekdote uit mijn kinderjaren. Ik was een jaar of tien. Wij woonden in een dorp met een paar honderd inwoners en met één kleine buurtwinkel, zo’n vierhonderd meter verwijderd van ons kleine huis (plattebuiskachel – ‘buizenstoof’ zeiden wij- geen badkamer, wc op de koer, zoals dat in vele arbeiderswoningen het geval was).

Mijn vader gaf me een frank en stuurde me naar de buurtwinkel om een kwart kilo ‘vierkanten rondjes’. Clara, de winkelierster, moest hevig lachen. ‘Vierkanten rondjes bestaan niet,’ zei ze, ‘evenmin als ronde vierkantjes’. ‘Rondjes zijn rond en vierkantjes vierkant’. Ik ben deze ‘Binsenweisheit’ nooit meer vergeten en heb precies door dit wedervaren in mijn hele schoolcarrière nooit een probleem gehad met het verschil tussen een pleonasme en een tautologie.

Typisch voorbeeld van een pleonasme is ‘witte sneeuw’ en meteen wordt mij freudiaans duidelijk hoe mijn onderbewuste me meegevoerd heeft, zestig jaar terug in de tijd. ‘Rood bloed, groen gras’ zijn andere voorbeelden van pleonasmen. Op school hebben we geleerd dat dit fout is. Dit is maar de halve waarheid. Er zijn best contexten denkbaar waar het wel kan. Zo is er de fotograaf die voor zijn stukje in de krant een Vlaams sneeuwlandschap moet fotograferen en die op zoek gaat naar witte sneeuw, geen half gesmolten bruinachtige sneeuw, maar puur en inwit. Zo is er de voetbaltrainer die na heel wat winterellende zijn elftal weer eens op een gave wei kan laten aantreden, en zegt: ‘eindelijk weer eens op groen gras voetballen!’

Taal is en blijft een raar ding. Je kunt er een loopje mee nemen, maar even vaak neemt taal een loopje met jou. 

De middag sluipt nader. Het sneeuwt nog altijd, maar ook als het sneeuwt, moet je eten. Op mijn weg naar proviand zie ik een mondmasker op de grond liggen.

Hoe noem je een mondmaker dat op de grond eenzaam ligt te zieltogen? Voor veel dingen hebben we in het Nederlands geen woord. Hoe noem je ‘een groep kinderen die samen een sneeuwpop maken’? Daar hebben wij geen specifiek woord voor. We moeten omschrijven. Of  ‘een ontsnapte ezel die een sneeuwpop ziet staan en van honger aan de wortel die als neus dienstdoet, begint te knagen’? Ook daar hebben we geen woord voor. We moeten omschrijven. We moeten opnieuw veel woorden gebruiken, want één enkel woord om die situatie te benoemen hebben we niet in het Nederlands. 

We hebben ondertussen echter wel een woord voor een mondmasker dat in Oostende of waar dan ook op apegapen ligt: ‘een zwerfkapje’, naar analogie met ‘zwerfvuil’. Voor de hand liggend dus.

Er doet een gewillig fabeltje de ronde dat Eskimo’s meer dan honderd woorden hebben om allerlei verschillende vormen van sneeuw aan te duiden. De Duits-Amerikaanse antropoloog en taalkundige Franz Boas schreef in 1911 dat Eskimo’s in Canada vier basiswoorden hebben voor verschijningsvormen van sneeuw: aput (‘sneeuw op de grond’), gana (‘sneeuw in de lucht’), piqsirpoq (‘opwaaiende sneeuw’) en qimuqsuq (‘sneeuwjacht’). En dan ging de bal aan het rollen. Mensen overdrijven graag. Van vier woorden naar honderd of meer, vergt niet veel tijd. Alleen een beetje blablabla.

De dichter Willem Wilmink schreef er een gedicht over. Het heet ‘Duizend woorden voor sneeuw’. Je vindt het makkelijk op het internet. Ik neem een klein stukje over:

De Eskimo’s hebben wel duizend woorden voor sneeuw.

Een woord voor de sneeuw van de sneeuwman, die kijkt
of er niets aan schoort,
terwijl toch iedereen duidelijk blijkt
dat hij kleiner wordt.

Voor ‘een smeltende sneeuwman’ hebben wij dus ook geen woord, zeker niet voor ‘een smeltende sneeuwman die kan rondkijken’. Opnieuw moeten we een omschrijving maken. Wij paraderen graag met woorden. Kijk eens wat we kunnen! Zovele lange goedgevormde zinnen maken. Of kijk eens wat we niet kunnen! De dingen eenvoudig houden, in één woord zeggen wat we willen zeggen. We zijn blablabla-mensen. We doden graag de stilte, ook met woorden.

Wellicht moeten we af en toe het onhoorbare koesteren, stil zijn, niet praten, zelfs niet schrijven zoals in wat mij betreft het mooiste sneeuwgedicht uit de Nederlandse literatuur. Roland Jooris schreef het in 1977. 

Sneeuw 

Het wit. 
Onhoorbaar is 
het wit. Slechts 
wat getrippel 
van vogelpoten 
heel omzichtig 
in de bange 
stilte van het 
wit. 

Onhoorbaar ligt 
het wit in de 
leeggeblazen ochtend. 
Ik schrijf er 
geen voetstappen 
in.