GUY POLSPOEL OP DE PRAATSTOEL

Voormalig tv-presentator en journalist Guy Polspoel woont sinds enkele jaren in Oostende. Hij heeft een stek gevonden op de 28ste verdieping van het Europacentrum. We ontmoeten elkaar op een frisse zondagvoormiddag op het terras voor ’t Leeshuus voor een gesprek. 

Hoe ben je in Oostende terechtgekomen?

Ik wilde aan de kust komen wonen en er is maar één plek aan de Belgische kust waar je echt permanent kunt wonen. Mensen die aan de kust willen komen wonen, moeten kuststeden vooral eens in de winter komen bekijken. Dat zijn spookdorpen. Zelfs Knokke dat in het weekend altijd vol zit is, is in de week dood. Behalve ‘een madam met een pelsmantel en een hondje’ zie je daar niemand.

Ik ben een Brusselaar en Oostende heeft iets Brussels: het gemengde, een hoek af en er is iets slordigs en chaotisch aan.

Ik heb ooit het plan gehad een politieke partij op te richten met als enige programmapunt de aanhechting van Oostende bij Brussel als twintigste gemeente.

Is journalistiek voor jou een vorm van literatuur?

Neen, omdat het een andere functionaliteit heeft. Journalistiek dient in de eerste plaats om te informeren, om duiding te geven. Dat is niet de taak van de literatuur, denk ik

Wat is dan wel de taak van literatuur?

Literatuur zijn! 

Wat is de behoefte van mensen om een boek te schrijven? Wat ik merk in de Nederlandse literatuur is dat er zoveel boeken over zichzelf geschreven worden. Auteurs schrijven over hun problemen met hun ouders, hun kinderen. Over hun psychologische problemen. Kristien Hemmerechts en Christophe Vekeman over hun bekering. Eerlijk gezegd: dat interesseert me niet, hoe men worstelt met zichzelf, met bijvoorbeeld zijn seksuele identiteit. Ze mogen dat schrijven, en er is blijkbaar ook een publiek voor, maar mij interesseert dat niet.

De Nederlandse professor Sander Bax schreef onlangs een boek ‘Schrijversmythen’. Vind je dat moderne schrijvers heel veel met hun imago bezig zijn en doelbewust hun eigen mythe creëren? Kijk naar Pfeijffer als voorbeeld.

Ik ben vooral een krantenlezer. Ik ben geabonneerd op drie kranten. Ik lees drie, vier uur kranten per dag. Elke dag, ik sla dat niet over. Voor literatuur blijft er eigenlijk niet zoveel tijd over. Ik ben echter wel een bewonderaar van Pfeijffer. Van zijn romans en van zijn essays in De Morgen.

Heb je ‘Alkibiades’ al gelezen?
Het is eigenlijk geen goede gewoonte, maar ik lees altijd boeken tegelijk. In ben er momenteel in drie bezig: de biografie van Hugo Claus van Marc Schaevers, het derde boek van ‘M’, de trilogie van Antonio Scurati over Musolini en Alkibiades van Pfeijffer. 

Ik was zo gefascineerd door de eerste twee delen van Scurati dat toen er aangekondigd werd dat deel drie in Italië uit was, ik meteen gemaild heb naar de uitgeverij met de vraag wanneer de Nederlandse vertaling zou verschijnen.

Wat ik boeiend vind aan Scurati is zijn aanpak. Hij noemt het zelf een docuroman.  Alle cijfers feiten, data en historisch vermeldingen zijn juist, maar wat de personages denken heeft Scurati gefantaseerd. Dat is dan de romankant van ‘M’. Wat Musolini dacht toen hij stond te speechten vult Scurati zelf in. Dat vind ik een zeer boeiend oefening.

Wat is jouw lievelingsliteratuur?

De Zuid-Amerikanen. Die verhalen, die verbeelding die wortelen in de lokale cultuur en gewoonten. Ik vind dat passionerend Ik heb trouwens Nobelprijswinnaar en presidentskandidaat Vargas Llosa geïnterviewd.  Ik had namelijk destijds samen met Yves Desmet van De Morgen een politiek programma: Polspoel en Desmet.

In het verlengde van wat ik daarnet zei: persoonlijke diepe zielenroerselen interesseren me niet. Literatuur moet me in een andere wereld brengen. En dat doet de Zuid-Amerikaanse bij uitstek.

Heb je ooit De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo gelezen, wat ook met een magisch-realistische saus overgoten is?

Ja, maar dat is zeer lang geleden. Vraag me niet meer waarover dat ging! Trouwens dat boek vind je niet meer in de boekhandel. En er zijn er wel meer. Probeer maar eens Louis Paul Boon te vinden. Ik vind dat de allergrootste. Toen ik 20, 30 was waren Boon, Walschap en ook Claus mijn idolen.
Ik woonde in Brussel. Er was geen enkel boek bij ons in huis en bovendien geen enkele Nederlandstalige bib in de buurt. Gelukkig heb ik goede leraren Nederlands gehad, die een eigen schoolbib hadden waar we boeken konden ontlenen. Ik heb daar de Oostakkerse gedichten van Claus gelezen. Ik heb mijn eindwerk in het secundair over Een bruid in de morgen gemaakt.

Boon of Claus?

Als er iemand de Nobelprijs verdiende was het Boon en niet Claus. Boon is de grootste. Hugo Claus heeft overigens te veel brol geschreven. Hij had een soort train de vie die geld kostte, onder andere met Sylvia Kristel in de filmwereld, wat de kwaliteit van zijn werk niet altijd ten goede kwam. Ik denk dat hij dat op het einde van zijn leven zelf wel besefte

Boon had dat veel minder of niet. Hij zat wel ooit in een tv-programma en hij was daar vooral bekend om zijn stomme grappen: ‘de meisjes zijn in hun publiciteitsjaren’. Ik heb Claus geïnterviewd. Hij speelde met de werkelijkheid en de leugen, niet alleen in functie van zijn imago, maar ook voor het spel.

We zijn daarna op café gegaan tot een gat in de nacht. Het viel me op hoe hij het personage Hugo Claus speelde zodra er een camera draaide. Zonder camera of microfoon in de buurt was hij heel anders. Had je gezegd: ‘daar zit een duivenmelker zijn pint te drinken, dan had je het geloofd.’

Om terug te komen op die vraag rond schrijversmythen: ik geloof dat Claus het me verteld heeft. Harry Mulisch kwam vaak in Hotel Américain aan het Leidseplein in Amsterdam. Nu heet het Clayton American Hotel. Af en toe ging hij naar de balie en liet enkele minuten later luid omroepen: ‘ de heer Harry Mulisch wordt aan de telefoon gevraagd’. Dan stond hij op en paradeerde door de zaal richting telefoon.

Ondertussen is het middag geworden. Tijd voor een aperitief: een witte wijn en een Orval.

Wat een genoegen om Guy Polspoel te interviewen. Hij schrijft niet met de pen, maar met gesproken woorden in heerlijke opgesmukte dansende volzinnen. Ik denk: wat kan het Nederlands toch mooi zijn! De Nederlandse tale is wonderzoet voor die haar geen geweld aan doet. ‘En niet te pas en te onpas onnodig Engels gebruikt’ vult Guy nog aan.

De Dutchionary

Vooraf: op www.netdidned.be, de website van Netwerk Didactiek Nederlands, waarvan ik voorzitter ben, publiceer ik af en toe een bespreking van een nieuw taalboek. Soms komt een review ook op mijn blog terecht, zoals dit keer dus.

Maart 2015, in pre-Brexit- en precoronatijden was ik in Londen. Tijdens het obligate bezoek aan de British Library zag ik in de museumshop een taalboek staan. Lingo was de titel. Taalboeken triggeren altijd mijn aandacht en om mezelf en de beschikbare ruimte in mijn bibliotheek in toom te houden, ging ik eerst wat googelen. Ik las termen als ‘absorbing, fascinating, impressive, amusing …’ Met mijn credit card in aanslag stevende ik op het boek af om vast te stellen dat dit boek onder de oorspronkelijke titel Taaltoerisme al sinds 2012 in een iets slankere vorm in mijn bezit was.

Op 5 oktober 2019 was ik dan naar aanleiding van het Onze Taal-congres in het Beatrix Theater in Utrecht, waar Gaston Dorren de Onze Taal-ANV taalboekenprijs, een prijs voor het beste taalboek, kreeg voor Babel.“Een must voor levendetalendocenten”, schreef Reitze Jonkman in LTM (Levende Talen Magazine). Net als Lingo (en Lingua, de in 2017 sterk uitgbreide versie van Taaltoerisme) beviel Babel me heel erg.

September 2020 verscheen het recentste boek van Gaston Dorren: De Dutchionary. Woordenboek van al wat Dutch is. Het boek opent met een inleiding van een twintigtal pagina’s waarin Dorren ingaat op de vele betekenissen van Dutch, de vele reputaties van Dutch en zich afvraagt hoe actueel al die uitdrukkingen zijn. Tot slot stelt Dorren de vraag ‘hoe erg al die uitdrukkingen zijn’. Daarover schrijft hij: “Als je naar de Engelse taal kijkt, lijkt het wel of Engelsen en Amerikanen ons laffe, lompe, lelijke, boerse, vieze, blowende, oversekste en suïcidale oplichters vinden. Die ook nog eens de straat verkeerd oversteken door middel van een ‘Dutch crossing’.”

Na de inleiding wijdt Dorren een dikke 20 pagina’s aan woorden die beginnen met Dutch, om daarna over te gaan naar de hoofdbrok van het boek: een A-Z, een woordenboek waarin Dorren de talloze Engelse uitdrukkingen op een rijtje zet waarin het woord Dutch figureert. 

In De Dutchionary komen ruim 400 uitdrukkingen aan bod. Er blijken er vele honderden meer te zijn dan de usual suspects ‘Dutch treat’ en ‘Dutch courage’. De Dutchionary bevat zowel moderne, tijdloze als verouderde en in onbruik geraakte uitdrukkingen. Dat de lijst zo uitgebreid is, komt ook nog doordat er heel wat toponiemen en andere eigennamen in opgenomen zijn. Zo lees je dat ‘Dutch Crunch’ een Amerikaans chipsmerk is en ‘Dutch Cargo Bike’ een bakfietsenbedrijf in Australië, opgericht door twee Nederlanders. 

Het boek leest heel vlot en is bijwijlen ook humoristisch te noemen. Je verneemt bv. dat ‘Dutch Butt Disease’ voor lelijke dikke billen staat. Een ‘Dutch husband’ is een sekspop met een mannelijke gestalte en ‘Dutch alps’ is, ongetwijfeld geïnspireerd door de Hollandse poldervlaktes, een schertsende term voor kleine borsten. Wat ‘to go Dutch’ betreft, laat Dorren fijntjes optekenen dat het een kwestie van geduld is tot de hele wereld ‘goes Dutch’.

Zoals naar gewoonte munt Gaston Dorren uit in eruditie en precisie. HIj kruidt zijn toelichtingen met geografische, politieke, economische en demografische ontwikkelingen. 

‘Dorren schrijft met veel kennis van zaken en met de gedoseerde humor waar dit onderwerp om vraagt.’ stelt Raymond Noë terecht in de Boekenkrant.

Voor docenten Nederlands kan dit boek handig van pas komen om er op tijd en stond een les mee te kruiden. Onder meer de etymologische toelichtingen zijn bijzonder interessant en in de klas bruikbaar. Zo kun je er over de semantische evolutie lezen van ‘Dutch disease’ vanaf de oudste betekenis uit de 17 e eeuw tot de hedendaagse dominante betekenis: het overdadige gebruik van Engelse elementen in de Nederlandse taal.

In een tijd waar vooroordelen welig tieren, kan het boek bovendien ingezet worden om met leerlingen na te gaan hoe vooroordelen in het taalgebruik hun weg vinden en hoe ze soms via taal zelfs de oceaan oversteken zoals ‘Dutch courage’, iets wat je alleen hebt als je jezelf moed hebt ingedronken, waarbij Dorren – Bredero indachtig-  tegengas geeft door de mogelijkheid te suggereren dat het juiste Britse zeelui waren die pas strijdlustig werden als ze genoeg Hollandse jenever hadden gedronken.

Bij wijze van neveneffect biedt De Dutchionary ook de gelegenheid om met je kennis van het Engels te pronken en natives af te troeven. Een bekende van mij uit Londen, een gereputeerde schaakgrootmeester en gelegenheids BBC-medewerker moest geregeld verstek geven toen ik hem naar de betekenis van een aantal uitdrukkingen vroeg. Eerlijkheidshalve heb ik moeten toegeven dat de honneurs daarvoor aan Gaston Dorren toekomen en niet aan mij.

Gaston Dorren, The Dutchionary. Woordenboek van al wat Dutch is. Amsterdam/Antwerpen: uitgeverij Pluim, 2020, ISBN 978 90 830 7353 8, 208 blz., 19,99 

Lentegedicht

Wanneer de koe koekt in de bomen,

de me relt in het groen,

de wal vist op het staketsel,

en de hage dist langs de kant van de weg.

Wanneer de kro kust achter de haag,

de jas mijnt in de voortuin,

de pape gaait uit volle borst,

en de leeuwe rikt als nooit voorheen.

Wanneer de pa pavert als een tiener,

De nar cist ‘ik hou van jou’,

De se ringt de vinger van haar bruidegom,

En de i rist van plezier.

Wanneer de nachte gaalt als een sirene,

De kroko dilt als een klaroen,

De oli fant als een trompet,

En de ane moont als van ouds.

Dan is het twintig maart,

Dan is het lente!

Op een windluwe zaterdag,

Op een veerboot aan zee.

Is Katrien obees?

Ik houd van Jeroen Meus. Ik kijk zo goed als elke dag naar Dagelijkse Kost. Niet om daarna aan het kokkerellen te slaan. Niet om ideeën op te doen voor als de allerbelangrijkste gast in jaren op visite komt. Niet om in gezelschap de pronkerige culinaire praalhans uit te hangen. Neen, gewoon omdat ik Jeroen Meus graag bezig hoor en bezig zie. Zijn hele voorkomen is overgoten met een heerlijke saus van spontane improvisatie en een aroma van onvoorspelbaarheid. 

Meus vraagt zich af of hij dille, oregano of basilicum zal toevoegen, of eerder tijm, koriander en citroemelisse. Ondertussen kijkt hij in de camera en betrekt er jou als kijker bij. Je voelt dat hij ter plekke nog moet beslissen welke weg het in detail uitgaat: de chef in dubio. Meus nodigt je uit om met hem mee te denken, ook als je niet weet wat pakweg citroenmelisse is. Hij vermoedt zelfs dat je dat niet weet en etaleert subito presto met een kwinkslag zijn kennis: Citroenmelisse heet in de plantkunde melissa officinalis. Het bloeit met kleine witte bloempjes of zoals Rembert Dodoens in 1554 in zijn Cruijde Boeck schreef: Melisse heeft viercantighe stelen en swertgruene bladeren en is van ruecke liefelijcke ende ghelijck een citroen rieckende.

Jeroen heeft dat allemaal geleerd in Koksijde, waar de leraren zich hem nog allen, voor zover ze er destijds al werkzaam waren, herinneren.  Zo’n acht jaar geleden heb ik er eens mogen tafelen als jurylid. Vandaar ook mijn informatie uit eerste hand dat Meus niet altijd braaf was op school.

Hij roert ondertussen naarstig in de potten, strooit met peper en zout, kruidt zijn gerechten met een mopje of een woordspeling, wuift tussendoor naar mensen die voor zijn deur in de Schrijnmakersstraat, 11 in Leuven surplacen, met dichtgeknepen ogen naar binnen lonken en via het sleutelgat proberen te detecteren wat de pot vandaag schaft. Meus rommelt in zijn laden, goochelt met ovendeuren, snijdt met een ongelooflijke behendigheid groenten. Nooit is die vingertop bebloed. Nooit verdwijnt er een pink in de soep. Dit alles gebeurt met een aanstekelijk enthousiasme en een mediagenieke spontaneïteit.

En dan is er ook nog Katrien. Katrien nooit te zien. Katrien die kan eten voor tien. Elke aflevering schotelt Meeus haar zijn pas klaargemaakte gerechten voor, veelal goed van boter en zout voorzien en in heel royale porties. 

Als Katrientje, Meus spreekt vaak de tje-taal: appeltje, paprikaatje, groentjes …, dit alles moet verorberen, hoe ziet ze er dan uit? Dat vraag ik me af. Vermoedelijk geen pluimgewicht! Ik ga aan het googelen en wat ik vrees, is waar. Op het internet vind je alles. Ik heb Katrien gezien. Een enigma minder in mijn bestaan.

Kathryn Cops heet ze. Ze is sinds drie jaar de regisseur van Meus in Dagelijks Kost, de voorproefster-buiten-beeld die ook Man bijt hond en De ideale wereld op haar cv heeft staan.

Nu ik een foto van haar heb gezien weet ik het zeker. Ze eet dit alles niet op. Hoogtens nipt of ruikt ze er even aan.

Eet Meus dat dan zelf op? Doet hij het mee naar huis voor zijn kroost? Gaat het de diepvries in? Of eet de hele crew het daarna  op. Jeroen maakt in ieder geval porties zoals hij zelf is: gul en overvloedig. Die laatste optie lijkt me dus de meest plausibele.

Mocht het toch niet zo zijn en zich voordoen dat Meus niet weet wat met zijn dagelijkse kost aangevangen, laat ik graag mijn adres na.

Liever Turks dan Paeps

Wie De Morgen leest, kent ongetwijfeld Stijn De Paepe, modern rederijker die dagelijks in de krant het nieuws in versvorm becommentarieert.

Vandaag, vrijdag 5 maart, is dit het ‘dagvers’. Verser kan een vers wellicht niet zijn.

Buiten alle verwachtingen

Zolang men matig spuiten kan,

U naar uw vrijheid fluiten kan, 

zijn VDB, De Croo en co,

druk doende met een ‘buitenplan’.

Een buitenplan! Wat zou dat zijn?

Muziek op straat? Toneel op ’t plein?

Een wellnesskuur van kunst? Cultuur?

Een land is méér dan sportterrein.

Rederijkers waren amateurdichters en voordrachtkunstenaars die zich vanaf de late middeleeuwen in gilden organiseerden. Ze hielden zich vaak en veel bezig met het schrijven van poëzie. Hun voorkeur ging naar complexe dichtvormen met herhaling van versregels, en rijmklanken, waarmee ze hun meesterschap, hun metier wilden etaleren. Vorm en taalbeheersing stonden centraal. Ze droegen hun gedichten op aan de ‘prins’, een soort voorzitter van een rederijkerskamer. Ze speelden in veel steden ook en belangrijke rol bij feesten en plechtige gebeurtenissen, en waren in die zin een soort stadsdichters avant-la lettre. 

Nemen we om te beginnen even de eerste strofe van Buiten alle verwachtingen onder de loep. 

Alles rijmt netjes volgens het rijmschema aaba. Meer nog, de strofe bevat ook drie keer een dubbelrijm (spuiten kan, fluiten kan, buitenplan)

Verder is er het over de vier versregels uitgesponnen enjambement en wordt de strofe opgefleurd met een aantal alliteraties (men matig/ druk doende en misschien ook u en uw), een stijlfiguur waarvan Guido Gezelle zei:  Stafrijmen zijn stapstenen waarop men steunt met de stemme. Om het geheel nog weelderiger te maken en stilistisch een zweem van barok mee te geven, huist er ook nog een binnenrijm in de eerste strofe (De Croo en co).

Strofe twee wordt gekenmerkt door vraagzinnen, vijf in totaal. Ook hier tref je het rijmschemaa aaba (of ccdc als je wilt) aan en daarnaast nog een dubbel binnenrijm (kuur, kunst, cultuur), bovendien in de vorm van een chiasme of kruisstelling gegoten (uu-u/u-uu).

Wie wil, kan het dagvers beluisteren op https://www.demorgen.be/meningen/een-wellnesskuur-van-kunst-cultuur-een-land-is-meer-dan-sportterrein~b3780ad7/ en als je dat doet, valt het meteen op dat heel het gedicht in jambische vorm is geschreven. Het bestaat uit versvoeten van twee lettergrepen met eerst een onbeklemtoonde en dan een beklemtoonde lettergreep. Vandaar ook de keuze voor ’t plein in plaats van het plein (regel 6). De enige keer dat het een klein beetje mank loopt, is bij Wat zou dat zijn?, waar je de klemtoon op wat verwacht, terwijl hij prosodisch op zou valt. Maar dit is kniesorigheid, kommaneukerij, muggenzifterij en vitterig zeurderschap.

Samengevat: Stijn De Paepe is een rederijker ‘reborn’, die met verve het laatmiddeleeuwse meesterschap op een eenentwintigse-eeuwse manier nieuw leven inblaast, en die niet alleen voor een ‘prince’ schrijft, maar voor iedereen die hem lezen wil. Dagvers dan nog!

The Queen’s Gambit – Walter Tevis vier decennia later

Walter Tevis schreef The Queen’s Gambit in 1983. In 1984, het jaar waarin hij op 56-jarige leeftijd stierf, verscheen de Nederlandse vertaling van de hand van Liesbeth Kramer-Plokker bij Uitgeverij L.J. Veen.

Het boek kende een aantal Engelse herdrukken, maar in het Nederlands gooide het geen al te hoge ogen. 

Vermoedelijk had anno 2021 nooit nog iemand de Nederlandse vertaling ter hand genomen – als je ze nog bij een antiquair had kunnen vinden tenminste- was het niet dat op Netflix de serie ‘The Queen’s Gambit’ out of the blue zowat alle kijkcijfers verpulverde. 

De roman vroeg er dus naar om weer van onder het stof gehaald te worden. De editie 2021 werd vertaald door E.C.C. Kramer-Plokker. Een zoektocht op het internet doet mij besluiten dat Liesbeth Kramer-Plokker, E.C.C. Kramer-Plokker, Liesbeth Kramer en Liesbeth Plokker een en dezelfde persoon zijn. Dat wil zeggen dat de bestaande vertaling van 1984 het uitgangspunt was voor die van 2021 en dat – zoals in de editie 2021 vermeld staat- een zekere Hans van Wetering die vertaling bewerkte.

Het is interessant om beide versies even naast elkaar te leggen en aan de hand van twee korte passages te vergelijken.

De vertaling van 1984 begint zo:

Beth kreeg van een vrouw met een schrijfblok te horen dat haar moeder dood was. De volgende dag verscheen haar foto in de Herald-Leader. De foto, genomen op de stoep voor het grijze huis op de Maplewood Drive, toonde Beth in een eenvoudig katoenen jurkje. Zelfs toen was het een lelijk meisje. De tekst onder de foto vermeldde: ‘Elizabeth Harmon, wees geworden ten gevolge van het ongeluk van gisteren op de New Circle Road waarbij enkele auto’s op elkaar vlogen, ziet een moeilijke toekomst voor zich. De achtjarige Elizabeth heeft door de botsing die twee doden en verscheidene gewonden eiste, geen naaste familie meer. Elizabeth was op dat moment alleen thuis en hoorde van het ongeluk kort voordat deze foto werd genomen. Er zal goed voor haar worden gezorgd, zeggen de autoriteiten.’

In de vertaling van 2021 is dat:

Dat haar moeder dood was, kreeg Beth te horen van een vrouw met een notitieblokje. De volgende dag verscheen haar foto in de Herald-Leader. De foto, genomen op de stoep voor het grijze huis op de Maplewood Drive, toonde Beth in een eenvoudig katoenen jurkje. Ook toen zag ze er al gewoontjes uit. De tekst onder de foto vermeldde: ‘Elizabeth Harmon, wees geworden ten gevolge van het ongeluk van gisteren op de New Circle Road waarbij enkele auto’s op elkaar botstengaat een moeilijke toekomst tegemoet. De achtjarige Elizabeth heeft door de botsing waarbij twee doden vielen en meerdere mensen gewond raakten, geen naaste familie meer. Elizabeth was op dat moment alleen thuis en hoorde van het ongeluk kort voordat deze foto werd genomen. Er zal goed voor haar worden gezorgd, zeggen de autoriteiten.’

De zinnen in het vet zijn anders dan in de vertaling van 1984. De aanpassingen die doorgevoerd werden, maken de taal iets hedendaagser. Auto’s ‘botsen’ in plaats van op elkaar te ‘vliegen’ en ‘er worden doden geëist’, wordt: ‘er vielen doden’. 

Merk dat in de oorspronkelijke vertaling Beth Harmon zonder meer een lelijk meisje is. Wat moeten we ons daar bij voorstellen? Konijnentanden, puistenkop, knoert van een neus, flaporen, scheel …?

Wie Anya Taylor-Joy gezien heeft, vindt haar wellicht wel de tegenpool van de Beth van Walter Tevis. Van Wetering heeft daar in 2021 ‘gewoontjes’ van gemaakt. Al iets beter, maar toch nog in het originele stereotype hangend dat slimme meisjes lelijk moeten zijn. Blondjes zijn mooi, maar dom en slimme meisjes zijn seuten en ze zien er ook zo uit.

We vergelijken nu een tweede passage, dit keer uit het einde van het boek, op het moment dat de partij tegen Borgov begint.

1984

De scheidsrechter drukte op de knop en Beth hoorde hoe haar klok begon te tikken. Ze zette de damepion op vier en keek naar haar stukken. Ze kon het nog niet opbrengen hem aan te kijken. De drie andere partijen op het toneel waren nu ook begonnen. Ze hoorde de bewegingen van de spelers achter zich, hoorde het geklik van de klokken die werden ingedrukt. Toen was alles stil. Als ze naar het bord keek, zag ze slechts de rug van zijn hand, de korte, dikke vingers met grof zwart haar boven de knokkels. Hij speelde d5. Ze zette haar pion op c4 en bood hem de gambietpion aan. De hand wees het aanbod af en zette de koningspion op 5. Het tegengambiet. Hij haalde een oud antwoord van stal, maar ze kende het tegengambiet. Ze nam de pion, wierp even een blik op zijn gezicht en keek weer de andere kant op. Hij speelde de pion naar d4.

2021

De scheidsrechter drukte de knop in en Beth hoorde hoe haar klok begon te tikken. Ze zette de damepion naar d4 en keek naar haar stukken. Ze kon het nog niet opbrengen hem aan te kijken. De drie andere partijen op het toneel waren nu ook begonnen. Ze hoorde de bewegingen van de spelers achter zich, hoorde het geklik van de klokken die werden ingdrukt. Toen was alles stil. Als ze naar het bord keek, zag ze slechts de rug van zijn hand, de korte, dikke vingers met grof zwart haar boven de knokkels. Hij speelde d5. Ze zette haar pion op c4 en gaf hem zo de mogelijkheid deze te slaanZijn hand wees het aanbod af en zette in plaats daarvan zijn koningspion op e5. Het Albintegengambiet. Het was een variant die heel vroeger werd gespeeld, maar ze was er niet onbekend mee. Ze nam de pion, wierp even een blik op zijn gezicht en keek weer de andere kant op. Hij speelde de pion naar d4.

Het lijkt wel of van Wetering iets meer van schaken afweet dan Plokker-Kramer (de enige variant die ik nergens vond). Het gambiet wordt benoemd, het woord ‘variant’ valt en ‘vier’ wordt ‘d4’. De geëikte terminologie wordt in ieder geval beter gehanteerd. Maar ook hier slaat weer de stereotypering toe, dit keer in de beschrijving van Borgov: korte dikke vingers met grof zwart haar op. Het is in 1984, 12 jaar na Fischer – Spassky, blijkbaar nog altijd koude oorlog. Russen zijn lelijk en de Amerikanen (ook al zijn ze ook lelijk) moeten winnen.

Maar voor de rest is het boek zeer lezenswaardig, ook voor wie niet kan schaken. Het is uitgegeven bij Meulenhoff, Amsterdam en kost 15,99 euro.

Vierkanten rondjes

Terwijl ik vanuit mijn bureau de sneeuw zie neerdwarrelen, moet ik plotseling terugdenken aan een anekdote uit mijn kinderjaren. Ik was een jaar of tien. Wij woonden in een dorp met een paar honderd inwoners en met één kleine buurtwinkel, zo’n vierhonderd meter verwijderd van ons kleine huis (plattebuiskachel – ‘buizenstoof’ zeiden wij- geen badkamer, wc op de koer, zoals dat in vele arbeiderswoningen het geval was).

Mijn vader gaf me een frank en stuurde me naar de buurtwinkel om een kwart kilo ‘vierkanten rondjes’. Clara, de winkelierster, moest hevig lachen. ‘Vierkanten rondjes bestaan niet,’ zei ze, ‘evenmin als ronde vierkantjes’. ‘Rondjes zijn rond en vierkantjes vierkant’. Ik ben deze ‘Binsenweisheit’ nooit meer vergeten en heb precies door dit wedervaren in mijn hele schoolcarrière nooit een probleem gehad met het verschil tussen een pleonasme en een tautologie.

Typisch voorbeeld van een pleonasme is ‘witte sneeuw’ en meteen wordt mij freudiaans duidelijk hoe mijn onderbewuste me meegevoerd heeft, zestig jaar terug in de tijd. ‘Rood bloed, groen gras’ zijn andere voorbeelden van pleonasmen. Op school hebben we geleerd dat dit fout is. Dit is maar de halve waarheid. Er zijn best contexten denkbaar waar het wel kan. Zo is er de fotograaf die voor zijn stukje in de krant een Vlaams sneeuwlandschap moet fotograferen en die op zoek gaat naar witte sneeuw, geen half gesmolten bruinachtige sneeuw, maar puur en inwit. Zo is er de voetbaltrainer die na heel wat winterellende zijn elftal weer eens op een gave wei kan laten aantreden, en zegt: ‘eindelijk weer eens op groen gras voetballen!’

Taal is en blijft een raar ding. Je kunt er een loopje mee nemen, maar even vaak neemt taal een loopje met jou. 

De middag sluipt nader. Het sneeuwt nog altijd, maar ook als het sneeuwt, moet je eten. Op mijn weg naar proviand zie ik een mondmasker op de grond liggen.

Hoe noem je een mondmaker dat op de grond eenzaam ligt te zieltogen? Voor veel dingen hebben we in het Nederlands geen woord. Hoe noem je ‘een groep kinderen die samen een sneeuwpop maken’? Daar hebben wij geen specifiek woord voor. We moeten omschrijven. Of  ‘een ontsnapte ezel die een sneeuwpop ziet staan en van honger aan de wortel die als neus dienstdoet, begint te knagen’? Ook daar hebben we geen woord voor. We moeten omschrijven. We moeten opnieuw veel woorden gebruiken, want één enkel woord om die situatie te benoemen hebben we niet in het Nederlands. 

We hebben ondertussen echter wel een woord voor een mondmasker dat in Oostende of waar dan ook op apegapen ligt: ‘een zwerfkapje’, naar analogie met ‘zwerfvuil’. Voor de hand liggend dus.

Er doet een gewillig fabeltje de ronde dat Eskimo’s meer dan honderd woorden hebben om allerlei verschillende vormen van sneeuw aan te duiden. De Duits-Amerikaanse antropoloog en taalkundige Franz Boas schreef in 1911 dat Eskimo’s in Canada vier basiswoorden hebben voor verschijningsvormen van sneeuw: aput (‘sneeuw op de grond’), gana (‘sneeuw in de lucht’), piqsirpoq (‘opwaaiende sneeuw’) en qimuqsuq (‘sneeuwjacht’). En dan ging de bal aan het rollen. Mensen overdrijven graag. Van vier woorden naar honderd of meer, vergt niet veel tijd. Alleen een beetje blablabla.

De dichter Willem Wilmink schreef er een gedicht over. Het heet ‘Duizend woorden voor sneeuw’. Je vindt het makkelijk op het internet. Ik neem een klein stukje over:

De Eskimo’s hebben wel duizend woorden voor sneeuw.

Een woord voor de sneeuw van de sneeuwman, die kijkt
of er niets aan schoort,
terwijl toch iedereen duidelijk blijkt
dat hij kleiner wordt.

Voor ‘een smeltende sneeuwman’ hebben wij dus ook geen woord, zeker niet voor ‘een smeltende sneeuwman die kan rondkijken’. Opnieuw moeten we een omschrijving maken. Wij paraderen graag met woorden. Kijk eens wat we kunnen! Zovele lange goedgevormde zinnen maken. Of kijk eens wat we niet kunnen! De dingen eenvoudig houden, in één woord zeggen wat we willen zeggen. We zijn blablabla-mensen. We doden graag de stilte, ook met woorden.

Wellicht moeten we af en toe het onhoorbare koesteren, stil zijn, niet praten, zelfs niet schrijven zoals in wat mij betreft het mooiste sneeuwgedicht uit de Nederlandse literatuur. Roland Jooris schreef het in 1977. 

Sneeuw 

Het wit. 
Onhoorbaar is 
het wit. Slechts 
wat getrippel 
van vogelpoten 
heel omzichtig 
in de bange 
stilte van het 
wit. 

Onhoorbaar ligt 
het wit in de 
leeggeblazen ochtend. 
Ik schrijf er 
geen voetstappen 
in. 

Een kleine witte brood

Vanmorgen stond ik buiten aan te schuiven bij de bakker. We zijn er ondertussen gewoon aan geraakt: wachten tot de klant voor je weer buiten is, en eens zelf binnen: handen ontsmetten, brood bestellen en dan snel weer de koude buitenlucht in. Geen smalltalk, geen gekeuvel over futiliteiten, maar gewoon linea recta weer de vrije lucht in.  

Terwijl ik nog eens lonkend naar de carrés confiture- goed voor het gehemelte, maar slecht voor de suiker- aanstalten maakte om de bakkerij te verlaten, snelde de volgende klant al de bakkerij in. Een vrouw van een jaar of veertig, tenminste als de muts die ze droeg me niet misleid heeft. Ze had blijkbaar, gezien haar spoed, veel zin in haar ontbijt, want ze combineerde de haastige tred met haar bestelling. Voor ze tot complete stilstand kwam, had ze al haar keuze kenbaar gemaakt: ‘een kleine witte brood’. 

Franstalig dus, maar voorzien van het goede voornemen om in Vlaanderen Nederlands te spreken, en onvermijdelijk in een van de vele valstrikken trappend waarmee het Nederlands behept is. 

‘Het kleine witte brood’, ja hoor! Maar voor ‘een kleine witte brood’ krijg je een rode streep. Ga daar als anderstalige maar eens tegenaan, zeker omdat je van de bakker twee keer hetzelfde krijgt voor iets wat je op een verschillende manier zegt.

Die onzin heeft allemaal te maken met het grammaticale geslacht van de zelfstandige naamwoorden. Behalve bij woorden zoals man, vrouw, koe, stier …, waar geslacht verbonden is met sekse, is geslacht een nutteloos concept. Grammaticaal geslacht is een communicatief overbodige complicatie die uit het verleden stamt en die bovendien zeer sterk taalafhankelijk is. Neem nu het zelfstandig naamwoord ‘bezoek’: onzijdig in het Nederlands (het bezoek), mannelijk in het Duits (der Besuch) en vrouwelijk in het Frans (la visite) of neem een ander gelijkaardig voorbeeld: het beroep- der Beruf- la profession.

Wellicht zullen de achterachterachterkleinkinderen van de dame met de muts het makkelijker hebben. Op termijn zullen ‘het-woorden’ uit het Nederlands verdwijnen. Alles wordt ‘de’, zoals nu al bij veel Belgen van vreemde origine, voor wie ‘de meisje’ bijna even gewoon is als ‘het meisje’. 

Ik kan me best voorstellen dat je als Franstalige die Nederlands geleerd heeft tureluurs wordt van die geslachtelijke toestanden. ‘Le pain’ is ‘het brood’. De vraag is: welke substantie die in dat brood zit, maakt het ‘ding’ onzijdig in het Nederlands en mannelijk in het Frans? 

Op de duur zou je overwegen om toch maar voor het Engels in plaats van het Nederlands te kiezen. Daar is het altijd ‘the’ en dat is een stuk eenvoudiger.

The Queen’s Gambit

The Queen’s Gambit

Het was 1983. Ik was net uit Izegem naar Oostende verhuisd, had Izscha, de Izegemse schaakclub, die ik in 1974 samen met wijlen correspondentie- IM Jacques Rooze stichtte, verlaten, en was meteen de KOSK binnengerold. François Teetaert was voorzitter en Anya Taylor-Joy zou pas 13 jaar later geboren worden.

Ik ging destijds nog geregeld naar Londen en verbleef meestal in een goedkoop hotelletje in de buurt van Paddington Station. Naar Londen trok je toen nog met de ferry, via Dover. Die bepaalde reis maakte ik met de Prins Philippe, die drie jaar later door de RMT aan Italianen verkocht zou worden.

De hoogdagen van Johnny Rotten en de punk waren voorbij. In de pubs en op straat hoorde je David Bowie, Culture Club, The Eurythmics, Duran Duran, Spandau Ballet en zelfs Vamos a la playa van Righeira, dé zomerhit van 1983.

Londen was en is voor mij nog altijd synoniem met boekhandels. Ik sleet en slijt uren in een van de vele filialen van Waterstone’s of in de wanordelijke overzichtelijkheid van Foyle’s in Charing Cross Road.

Toen ik in 1983 in Londen was, was The Queen’s Gambit van Walter Tevis net uit Ik kocht hem meteen en tegen dat ik weer in Oostende was, had ik hem twee keer uit. 

In 1984 verscheen ‘Dame Gambiet’ de Nederlandse vertaling. Ik kocht vijf exemplaren, waarvan ik er vier doorverkocht aan Kosk-leden. Ik heb er geen idee meer van aan wie dat was, maar misschien hebben vier Koskers nog altijd dat boek ergens op zolder liggen.

De Nederlandse vertaling Dame Gambiet begint met een voorwoord van de auteur:

‘Het superbe schaakspel van grootmeesters Robert Fischer, Boris Spasski en Anatoli Karpov is jarenlang een bron van genot geweest voor spelers als ik. Daar ‘Dame Gambiet’ echter een fictief verhaal is, leek het veiliger om hen niet als personen op te voeren, al was het alleen maar om tegenstrijdigheden te voorkomen. Ik prijs mezelf gelukkig met de hartelijke en ijverige hulp van Nationaal Schaakmeester Bruce Pandolfini die de tekst op fouten doorlas en me terzijde stond bij het wegwerken van vergissingen in het spel dat hij zo benijdenswaardig goed speelt.’

23 oktober 2020 kwam dan ‘The Queen’s Gambit’ op Netflix. Ik keek zodra de reeks beschikbaar was en vrijwel onmiddellijk ging er een belletje aan het rinkelen. Even sloeg de schrik me om het hart. Bij het verhuizen van een oud herenhuis met heel veel bergruimte naar een appartement had ik een paar maanden daarvoor honderden boeken weggeschonken aan bibliotheken en aan ’t Leeshuus op de Groentemarkt. Gelukkig vond ik Dame Gambiet terug. 

Zevenendertig jaar nadat de roman gepubliceerd werd, werd hij verfilmd. Vreemd, dat iets wat eigenlijk in de vergetelheid beland was, plotseling weer opduikt alsof de tijd is blijven stilstaan, uitgroeit tot een megasucces en wereldwijd meer betekent voor de populariteit van het schaken dan iemand ooit had durven dromen.

De Netflix-reeks kreeg over de hele globus enorme bijval in de pers, ook in Vlaanderen. In De Standaard van 7 november 2020 kreeg The Queen’s Gambit een unanieme vijfsterrenquotering.

“The Queen’s Gambit heeft alles in huis om het te maken: een onthecht schaakwonder uit Amerika dat in volle Koude Oorlog nergens bang voor is, behalve voor een tegenstander uit de Sovjet-Unie. En het is een vrouw, die alle mannen naar huis speelt. Dus ook leuk voor de feministen. Dat de reeks het ook waarmaakt en velerlei superlatieven uitlokt die u zelf mag bedenken, is niet alleen de verdienste van het verhaal dat tot de verbeelding spreekt. The queen’s gambit is ook visueel een parel. De jaren 60 – die auto’s, die kleren! – zijn natuurlijk dankbaar, maar breng maar eens een schaakwedstrijd esthetisch in beeld. Daar slagen de makers overrompelend in. Ik loop altijd vele stappen achter en ken bijgevolg niks van schaken, maar ik overweeg sinds kort wel om een schaakbord in huis te halen. Gewoon als inte­rieurstuk. Het zal u niet verbazen dat de zevendelige reeks gestaag opbouwt naar de hamvraag, die overigens treffend vervat zit in de prachtige scène waarin Beth Harmon dronken kotst in een van haar tornooibekers. Het genie versus de verslaafde: wie zet wie uiteindelijk schaakmat?” 

Op 20 november 2020 verscheen dan in De Standaard een artikel dat enerzijds heel lovend was, maar anderzijds ook een kritische kanttekening maakte, van de hand van professor Piet Van Poucke, hoofddocent Russisch aan de UGent.

Opnieuw ging bij mij een belletje rinkelen. Ooit heeft de Kosk nog een lid gehad dat Piet Van Poucke heette. Ik stuurde op slag een mailtje naar de professor en kreeg even prompt een antwoord:

Ja, het is ondertussen wel al een heel eind geleden dat ik nog – in een ploegje met “Ollie” en Willy – interclubs heb gespeeld bij KOSK, in het lokaal in de voormalige Koninklijke Stallingen, waar jullie nog steeds spelen, als ik dat goed heb?

In die tijd was ik waarschijnlijk nog student of assistent, maar zeker nog geen docent.

Dat ben ik nu inderdaad wel, en meer bepaald bij de vertaalwetenschap, wat maakt dat ik wel moest reageren: als je schaken en vertalen in één opinieartikel kunt combineren… dat was sterker dan mezelf…

Waarom en waarop moest Piet dan wel reageren? Ik citeer uit zijn opinieartikel:

“Neen, als ik mij erger aan de reeks, dan is het wel om één minpunt – de vertaling van een reeks schaakspecifieke termen en uitdrukkingen. Zo valt het tegen dat pionnen in de ondertiteling naar ‘koning 5’ bewegen en lopers naar ‘loper 4’. Dat zijn helaas te letterlijke vertalingen van wat de acteurs in het Engels zeggen, in overeenstemming met de manier waarop zetten in het Engels genoteerd werden in de jaren 60. Die Angelsaksische, ‘beschrijvende’ notatie is nooit gebruikt in de Neder­landstalige schaakliteratuur (waar de ‘algebraïsche’ notatie gebruikt werd en wordt). Het heeft geen zin om die notatie woord voor woord om te zetten in de Nederlandse vertaling. Elke zichzelf respecterende schaker kon de vertaler ook verteld hebben dat topschakers geen ‘reserve’ hebben, maar wel een ‘secon­dant’.

Elke aflevering heeft de naam van een schaakconcept gekregen, maar in de Nederlandse vertaling krijg je vreemd genoeg de Franse termen te zien (‘ouvertures’, ‘fourchette’, ‘finale’), terwijl perfect bruikbare Nederlandse termen voorhanden zijn: ‘openingen’, ‘vork’, ‘eindspel’.

In de Nederlandse boekvertaling doen ze het iets beter. Ik citeer uit het fragment in de roman waarin de partij van Beth Harmon tegen Borgov beschreven wordt. Borgov heeft ‘adjourned’, afgebroken (niet: ‘onderbroken’ zoals men op Netflix vertaalt) – een praktijk die ondertussen uit de schaakwereld verdwenen is, maar die er wel nog was toen we met de KOSK onze 11 internationale toernooien organiseerden – en Beth heeft contact met haar ‘reserve’ Benny in de USA.

‘Goed. Nou zijn er drie dingen die hij kan doen. In de eerste plaats de loper naar de vijfde rij. Doet hij dat, dan springt jouw dame naar é4. Dat verwacht hij waarschijnlijk, maar dit misschien niet: pion naar d4’

Beter dus dan Netflix, maar niet perfect. Vreemd dat een dame kan ‘springen’. 

Trouwens in tegenspraak met wat Walter Tevis in zijn voorwoord zegt niet te doen, lees ik in mijn editie (1984) op pagina 250:

‘De twee die toekeken waren Tigran Petrosian en Mikhail Tal. Degene die de stukken verzette, was Vasili Borgov. Het waren de drie beste schaakspelers van de hele wereld en ze analyseerden zeker de stelling van Borgovs afgebroken partij tegen Duhamel.’

Op een leuke manier vermengt Tevis hier werkelijkheid (Tal en Petrosjan, beiden ex-wereldkampioenen, respectievelijk van 1960-1961 en 1963-1969) en fictie (Borgov en Duhamel). Merk trouwens dat vertaalster Liesbeth Kramer-Plokker wel ’afgebroken’ correct gebruikt.

Let er ook op dat Walter Tevis in zijn voorwoord wel van Karpov, maar niet van Kasparov gewaagt. Kasparov was toen nog in volle opmars naar de wereldtop. Uit de Fide-archieven haalde ik de Elo-rating en de plaats in de wereld ranking van beiden tussen 1981 en 1983.

datumKarpovKasparov
Januari 19811   26906    2625
Juli 19811   27004    2630
Januari 19821   27204     2640
Juli 19821   27002     2675
Januari 19831   27102     2690
Juli 19831   27102     2690

In januari 1984 werd Kasparov dan nummer 1 met Elo 2710, voor Karpov met Elo 2700.

Terug naar de Netflix-serie. De kapitale partij tussen Borgov  en Harmon is grotendeels een replica van een partij die echt heeft plaatsgevonden. Alleen het einde is anders.

Kijk even op YouTube: https://www.youtube.com/watch?v=oIMaTKOZG-8&t=1035s

Het gaat hem om de partij tussen Vassily Ivantchuk en Patrick Wolff, gespeeld tijdens de Interzonale in Biel (CH) op 16 juli 1993. Hier wijkt de serie dus volledig van het boek af. De partij die Tevis beschrijft is niet de partij die op Netflix als basis gebruikt wordt, want die werd pas 10 jaar na publicatie van de roman gespeeld. 

De spectaculaire partij in Biel tussen Ivantchuk en Wolff eindigde trouwens in remise.

1.d4,d5 2.c4,dxc4 3.e4,Nc6 4.Be3,Nf6 5.Nc3,e5 6.d5,Ne7 7.Bxc4,Ng6 8.f3,Bd6 9.Qd2,Bd7 10.Nge2,a6 11.Bb3,b5 12.a4,O-O

13.OO,Qe714.Rac1,Nh5 15.g3,h6 16.Bc2,Rab8 17.axb5,axb5 18.Ra1,Ra8 19.Bd3,Bb4 20.Rxa8,Rxa8 21.Qc2,Bc5 22.Nd1,Bd6 23.Nf2,Nhf4 24.Rc1,Qg5 25.Kh1,Qh5 26.Ng1,Nxd3 27.Nxd3,f5 28.Nc5,Bc8 29.Rf1,Ne7 30.Qd3,fxe4 31.fxe4,Qg6 32.Kg2,Kh7 33.Nf3,Ng8 34.Nh4,Qg4 35.Nf5,Nf6 36.h3,Qg6 37.g4,Bxc5 38.Bxc5,Ra4 39.Rf3,Rc4 40.Be7,Bxf5 41.Rxf5,Rd4 42.Qe3,Rxe4 43.Qf3,Rf4 44.Rxf4,exf4 45.Bxf6,Qxf6 46.Qd3+,Qg6 47.Qe2,c6 48.Kf3,cxd5 49.Kxf4,Qf6+ 50.Kg3,Qd6+ 51.Kf3,b4 52.h4,Qf6+ 53.Kg3,Qd6+ 54.Kf3,Qf6+ 55.Kg3,g6 56.Qe8,Qd6+ 57.Kf3,Kg7 58.g5,hxg5 59.hxg5,d4 60.Qe4,d3 61.Qb7+,Kf8 62.Qc8+,Ke7 63.Qb7+,Ke6 64.Qe4+,Kd7 65.Qb7+,Kd8 66.Qa8+,Kc7 67.Qa7+,Kc8 68.Qa8+,Kc7 69.Qa7+,Kc6 70.Qa6+,Kc5 71.Qxd6+,Kxd6 72.Ke3,Ke5.    1/2-1/2

Je kunt ze ook naspelen op https://www.chessgames.com/perl/chessgame?gid=1060353

Het succes van de Netflix-serie zorgt voor een enorme populariteitsboost van het schaken. Ook de schaakborden vliegen de deur uit. Zo vertelde ons ook onze huisleverancier Ben Vandeputte van de Denksportkamioen, toen we hem contacteerden om materiaal aan te kopen in het kader van het door Stad Oostende royaal ondersteunde project ‘Schaken Op School’.

En er is nog meer! Op het internet lezen we:

Schaken is weer sexy

De schaakborden verkopen sinds de lancering van The Queen’s Gambit als zoete broodjes. Heel wat mensen die de reeks bekeken hebben, hebben plots zin gekregen om zichzelf onder te dompelen in de wereld van de Siciliaanse opening en de Najdorf variatie.

Mary Higbe van Goliath Games zag een gigantische stijging in de verkoop van schaakborden. “In oktober verkochten we 178 procent meer schaakspellen dan in dezelfde periode vorig jaar, maar op dit moment gaat het zelfs om een stijging met 1.048 procent.” Daardoor dreigt er nu zelfs een tekort te komen voor de feestdagen.

Ook op eBay verkopen de schaakborden aan de lopende band. Daar gaat het om een stijging met 215 procent. Er wordt vooral gezocht naar houten schaakspellen, tot negen keer meer dan plastieken, glazen of elektronische borden.

Goed nieuws voor de Kosk en voor de Koskers. Want als schaken sexy is, dan zijn schakers dat ook.

Beste sexy Kosk-leden (M/V/X). Als dat geen positieve uitloop van dit coronajaar is!!!

Ik hoop jullie allen zo snel mogelijk in optimale gezondheid terug te zien. We zullen het nog even moeten doen zonder fysiek schaken, maar nu we ervan overtuigd zijn dat we sexy zijn, is dat gemis misschien iets draaglijker. Ons sex-appeal zit niet in een lockdown. Integendeel, het is door corona tot volle ontbolstering gekomen.

Ik wens jullie allen een zalig kerstfeest en zoals ze in het Duits zeggen ‘einen guten Rutsch ins neue Jahr’. En mocht je het nog niet gedaan hebben: Kijk naar The Queen’s Gambit met een sublieme Anna Taylor-Joy in de rol van Beth Harmon.

Het allerbeste voor jullie, jullie familie en dierbaren

Take care

José Vandekerckhove

Voorzitter KOSK

PS: Walter Tevis stierf in 1984, één jaar na de publicatie van The Queen’s Gambit. Hij was 56 jaar. Naar aanleiding van de Netflix-serie is ook in de States weer een echte revival van het boek aan de gang. In een interview in de New York Times lezen we: “If he were still alive, Will Tevis said, his father would be “basking in glory right now. He had desires for the spotlight. He wanted to be known and noticed.”

Hoe Wout van Aert in 2021 de Tour de France won

Op 26 juni 2021 won Wout van Aert de eerste etappe Brest-Landerneau van de 108ste Tour de France. Hij won ook de derde en de vierde rit en, zoals iedereen verwachtte, op 30 juni 2021 ook Changé-Laval, een tijdrit van 27 kilometer. 

Na dit spierballengerol was het logisch dat Wout na vijf etappes drie truien de zijne mocht noemen: de bollekenstrui, de groene trui en natuurlijk ook diegene waar het allemaal om draait: de gele trui.

Toen daagde het in Wout zijn hoofd dat hij de Tour kon winnen en op 18 juli 2021 triomfantelijk getooid in het geel Parijs kon binnenrijden. Maar tegen het vallen van de avond, was hij daar toch niet meer zo zeker van. Waren Pogacar, Roglic en Carapaz immers geen te duchten concurrenten? En misschien konden ze wel supporters mobiliseren die langs de weg stonden en punaises voor zijn wielen gooiden, wanneer hij passeerde. 

‘Pure fraude van die Sloveense en Ecuadoriaanse communisten, een schande voor het wielrennen! Ik sta na vijf etappes op kop, mede dankzij mijn welverdiende bonificaties, met anderhalve minuut voorsprong dan nog. Ik heb de Tour eigenlijk nu al gewonnen’ zei hij in zichzelf. 

Hij zette zijn rode pet op. Dan zag hij nog beter welke complotten er in het peloton allemaal gesmeed konden worden. Voor hem was alles op slag zo klaar als een klontje. Hij stond na vijf etappes aan de leiding en alleen organisatorische onregelmatigheden of fraude van andere sportbestuurders dan de zijne konden hem van de eindzege houden. Hij nam zijn gsm en stuurde een tweet de wereld in waarbij hij zich tot winnaar van de Tour 2021 uitriep.

Toen riep hij de voltallige pers bijeen en verklaarde dat hij de Tour de France 2021 gewonnen had. Hij voegde er dreigend aan toe dat hij heel wat supporters had in zijn hometown Herentals en ook bij Jumbo-Visma die voor hem desnoods met hun vuisten in de bres wilden springen en dat hij naar het Franse Opperste Gerechtshof zou stappen om zijn eis tot afgelasting van de resterende etappes in te willigen. Zijn vrouw Sara zat tijdens de persconferentie onwennig naast hem en toverde een brede glimlach op haar gezicht telkens ze vermoedde dat ze in beeld kwam.

En zo kwam het dat Wout Van Aert op 30 juni 2021 na vijf etappes de Tour won die eigenlijk 21 etappes en tot 18 juli 2021 had moeten duren. Zijn talrijke supporters scandeerden urenlang met gebalde vuisten zijn naam. Toch was er hier en daar een supporter die, ondanks het feit dat hij getooid was met een Van Aert-petje en een Jumbo-Visma-trui, ergens aanvoelde dat het beter geweest was, mocht Wout Van Aert op 18 juli de Parijse Champs Elysées in het geel hebben kunnen verlaten, net zoals Lucien Van Impe, de tot dan laatste Belgische tourwinnaar, dat deed in 1976.