Lizette

Lizette is een soup & lunch bar in de Christinastraat in Oostende, waar mensen met een beperking de bediening verzorgen. Ze doen dat onder begeleiding en met dermate veel enthousiasme en plezier dat je er zelf vrolijk van wordt. Het eten is er heel lekker, de sfeer is top en de bediening is sympathiek, bijwijlen ontroerend en ook wel eens grappig.

Lizete staat met twee voeten in het volle leven. Bovendien heeft ze sinds enige tijd een lief. Hij heet Lucien. Hij baat een saladbar uit naast haar deur. Lizette heeft het, overweldigd door de pijlen van Cupido, overal in het centrum van Oostende in koeien van letters op de grond geschilderd: ‘Lizette heeft een lief, Lizette heeft een lief, Lizette heeft een lief … ‘. Heel het centrum door, tot op het Wapenplein toe. Letters die op donderdagvoormiddag onder de marktkramen verdwenen, en daarna in de namiddag de liefdesboodschap weer glorieus en in volle ornaat uitschreeuwden.

De apocalyptische weersomstandigheden hebben het laatste spoor van deze liefdesdeclaratie inmiddels uitgewist. 

Een tijd geleden gingen we met z’n tweetjes bij Lizette eten. De jonge dame die ons bediende kon maar één bord per keer aan tafel brengen (tomatensoep met balletjes en een rijkelijk belegde boterham). Ze zette het bord op tafel en zei: ‘Ik zal straks wel smakelijk zeggen’. Toen ging ze het tweede bord halen en zei inderdaad: ‘Smakelijk’. Toen ik nog om een extra pilsje vroeg, zei ze ‘merci’ toen ze het gevraagde op de tafel zette. Ik was even in de war, maar vergat het gebeurde weer snel. Tot gisteren.

Gisteren waren we weer bij Lizette voor er een lekkere special soup en een heerlijke bagel met zalm. Toen de borden op tafel werden gezet, zei de jonge man die ons bediende: ‘Santé’. Ook toen hij daarna de koffie bracht zei hij: ‘Santé’.

Dit is revolutionair. Dit is baanbrekend. Dit is outside-the-boxdenken. Hier werden eeuwenoude antieke geplogenheden doorbroken vertrekkend vanuit een gefundeerde welzijnsreflectie.

Waarom niet altijd ‘Santé’ zeggen, ook bij het serveren van eten? Is dat niet gewoonweg beter dan ‘Smakelijk’? Gezond is belangrijker dan smaakvol, toch? 

Weg met ‘smakelijk’ of erger nog ‘heeft het gesmaakt’ (want dan kun je al die ongezonde rommel al binnen hebben en is het te laat). ‘Santé’, here , there and everywhere. ‘Santé’ maakt de klant bewust van de permanente duurzame noodzaak aan gezond eten, van de voorrang van gezondheid op smaak.

De consequenties van het opdoeken van ‘smakelijk’ ten bate van ‘santé’ zullen niet min zijn. Wie gezond eet, leeft langer en heeft minder vaak een dokter nodig. De staat moet minder geld moeten ophoesten voor gezondheidszorg. En zo komt er een sneeuwbaleffect van uitsparingen op gang. Uiteindelijk zal de begroting in evenwicht zijn en zullen we zelfs nog een overschot hebben. En dit allemaal dankzij ‘santé’.

Bij de volgende verkiezingen moet Lizette opkomen met een partij. Ik heb al een slogan ‘Fit met Lizette’. Het programma kun je in één woord samenvatten en de naam van de partij ook: ‘Santé’.

En de volgende eerste minister? Lucien natuurlijk. Alexander pas op je tellen.

WEES

Wees zorgzaam

Wees behulpzaam

Wees geduldig

Wees begripvol

Wees attent

Wees word je als vijf jaar na je moeder je vader sterft. Op 9 augustus 2020 stierf Georges Leon Vandekerckhove, vader van vier zonen, van wie drie nog in leven en van wie ikzelf de oudste.

Gisteren 14 augustus werd hij begraven. Een potje as, een urne in de vaktaal, werd in de grond gestopt en that’s it. Zo eindigt na bijna 92 jaren een leven. ’s Morgens loopt het op vier benen, ’s middags op twee, ’s avonds op drie en ten slotte loopt het dood.

En dan veranderen de ‘wees-adviezen’ van hierboven in ‘was ik-vragen’ van hier beneden.

Was ik zorgzaam genoeg toen vader na de dood van moeder naar een Woonzorgcentrum trok? Was ik behulpzaam en geduldig en begripvol en attent?

Was ik me er voldoende bewust van dat hij er op een dag niet meer zou zijn. In mijn gedachten leek hij onsterfelijk. Niet abnormaal bij iemand die meer dan 70 jaar tot je leven behoort, het je zelfs geschonken heeft, die is als je dagelijks brood.

Vandaag even niet naar Izegem, naar vader. ‘Dit moet ik nog doen en dat ..en dit .. en dat… Volgende week past het me beter.’

En dan is er plotseling corona dat veel bejaarde mensen in isolement dwingt. Vader heeft daar echt van afgezien. Hij heeft het niet begrepen dat ik hem een tijdlang niet mocht bezoeken. Skypen kon, maar wat een technische revolutie voor iemand die in 1928 geboren is en tijdens Wereldoorlog II in schuilkelders moest kruipen. Hij greep met zijn handen om mij op 60 kilometer van hem verwijderd vast te pakken. Ik zag het hem aan dat hij blij was om me te zien, maar bedroefd om me alleen maar te zien.

Dat hij geïsoleerd werd van zijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen, van zijn gevoelswereld, deed hem immens verdriet. Ik zag hem triest, triester, intriest worden. ‘Waarom kom je niet vaker?‘ vroeg hij me. ‘Je hebt toch een auto.’

Vrijdag 7 augustus reed ik van Oostende naar Izegem. Ik wilde hem bezoeken, maar had niet goed de richtlijnen van het WZC gelezen. Op vrijdag is er geen bezoekdag. Toen ik aanbelde, mocht ik niet binnen. Strenge orders. Ik keerde dus onverrichterzake terug naar huis. Ik maakte er weinig drukte om. Ik had maar beter de richtlijnen moeten lezen. Ik zou dan de volgende maandag wel terugkeren. Was hij immers niet onsterfelijk? Bovendien zat hij donderdag nog met smaak een ijsje te eten op het WZC-terras. Ik had de foto gezien op Familienet.

Hij had me kort daarvoor weliswaar vreemde dingen verteld. Dat mensen hem drie nachten na elkaar uit zijn bed waren komen halen. Drie keer dezelfde mensen, uit Antwerpen dan nog. En dat hij naar een begrafenis geweest was in de Paterskerk.

Verhalen die ik op dat moment grappig vond eerder dan een voorbode van het einde.

Vorige week dacht ik nog altijd dat hij nog lang bij ons zou zijn. Op naar de honderd. Ik vergat al te graag dat niemand eraan ontsnapt. Dat vergeten bood ook gewillig comfort. Ik had nog tijd zat.

Maar ’s nachts loopt het onvermijdelijk dood. En dat geldt voor iedereen, ook voor dierbaren die in je gedachten honderd worden.

Zaterdagmiddag was er telefoon van het WZC.  Het ging niet goed met vader. Zaterdag zag ik hem nog twee keer. Hij kneep in mijn hand en keek me even aan met ogen die heel zwaar wogen.

Zondagmiddag was het dan voorbij. Het leven dat hij mij gaf, overstijgt voortaan het zijne. Ik ben wees geworden en vannacht, de nacht na de begrafenis heb ik me als wees herhaaldelijk de ‘was-ik vragen’ gesteld. 

Mijn antwoord erop kan ik niet als bevredigend beschouwen. Het spijt me erg vader. Maar daarmee kom ik nu veel te laat aandraven. 

Nu al mis ik je meer dan gisteren.

Het surfkamp

We hadden vorige week drie kleinkinderen op bezoek die aan een surfkamp deelnamen. Elke avond lag er voor hen een aflevering klaar van een verhaal waarin ze zelf meespeelden. Het verhaal wilde spannend zijn, enkele literaire motieven bevatten en gekruid zijn met de dagelijkse anekdotiek. Enjoy it, ook al ken je de drie meisjes niet. Ze speelden overigens al een hoofdrol in De Zwarte Zwaan, ook op deze blog.

Aflevering 1 (zondag 2 augustus 2020)

Het kan soms heel lang duren vooraleer mensen elkaar weerzien. Je woont op een paar honderd kilometer van elkaar, twee uur met de auto of de trein, en toch wil het niet lukken. Je bent te druk bezig met alles, met je hobby’s, je school, je Ipad, je sport en je zoekt geen contact met wie het diepst in je hart zit. Zo was het gegaan met Juulke Roozenbroeck en Sien en Noor De Gendt. Juulke was in Parijs aan haar carrière als ballerina aan het timmeren. Sien, door haar teamgenoten vaak Magic Sien genoemd, had het Royal Ghent Basketball Team naar de titel geleid en de langjarige hegemonie van Oostende eindelijk doorbroken en Noor had een gouden medaille binnengerijfd op de European Tumbling Championships in Oslo, de hoofdstad van Noorwegen.

Maar nu was het de eerste week van augustus: tijd voor rust en weerzien, voor een langdurige knuffel en een onuitgesproken gevoel dat het in de toekomst nooit nog zo lang mocht duren: vier maanden, in een tienerleven een eeuwigheid.

Plaats van het rendez-vous was Oostende, direct in de buurt van waar zich vier maand eerder het mysterieuze voorval met de zwarte zwaan had voorgedaan. Veerbootstraat was de naam van de straat. Aan zee woon je beter in een straat die iets over de zee zegt. Vroeger in romantische tijden bestond er een veerboot die een paar keer per dag over en weer naar Dover voer. In die welbepaalde straat dus woonde hun oma of meter of hoe ze haar ook noemden en die zag evenzeer uit naar de hereniging als de meisjes zelf. Vier handen op een buik, klavertje vier, meer dan één reden om samen te vieren.

De meisjes wilden een week in Oostende blijven en er een surfkamp volgen. Ze hadden er nog geen benul van dat ze opnieuw in een spannend avontuur verwikkeld zouden raken. Het leek wel of ze, telkens als ze samen waren, als een driepolige magneet het mysterieuze. aantrokken. 

Maar dat wisten ze op dat moment nog niet. Het was een zachte luwe avond en heerlijk om op het terras voor het appartement te zitten en te luisteren naar de vogels die hun eigen hitparade kwetterden of naar een late hond die in de verte te luid en misnoegd blafte. 

De slechtvalk die in de nabijgelegen watertoren huisde, vloog over de Bootsman-site waartoe het appartement behoorde.

‘Kijk,’ zei Sien, ‘een slechtvalk’. Zij was in haar schaarse vrije tijd ook ornitholoog in spe en liet niet na haar kennis te delen:

‘Slechtvalk, wetenschappelijke naam falco peregrinus, onze grootste inheemse valk, vaak bestempeld als de snelste vogel ter wereld. Wanneer hij zich van erg hoog op zijn prooi stort, kan hij door zijn aerodynamische bouw tot 389 kilometer per uur halen’, zei ze zonder aarzelen. Zij was wikipedia op twee benen.

‘Bestaat er ook een goedvalk’, vroeg Noor schalks. Maar Sien was blijkbaar ook beslagen in de etymologie. ‘Neen, Noor’, zei ze. ‘Vroeger, en ik heb het dan over de zeventiende eeuw, betekende slecht niet wat het nu betekent, maar wel: gewoon of vaak voorkomend. Het was dus de valk die het meest in onze streken voorkwam’.

De rest van de avond lazen de meisjes nog wat. Ze vonden leesvoer in de ruime bibliotheek in het appartement. Toen maakten ze zich klaar om te dromen van knappe surfmonitoren die verliefd werden op drie tieners met een fonkelnagelnieuwe pyjama aan van de Aldi, waar meter de dag ervoor eigenbenig, zittend op haar stalen ros, heengesneld was.

Aflevering 2 (maandag 3 augustus 2020)

Het surfkamp begint met het gewone ritueel: je aanmelden, de papieren voor de verzekering afgeven, aandachtig naar praktische afspraken luisteren en wie er vorig jaar ook al bij was en 365 dagen later tot een wat tot een verre herinnering vervaagd is, groeten.  Eerst even naar hun naam zoeken: Tina, Lucinda, Mariella, Joran of hoe was het  ook al weer en verbaasd zijn dat zij jouw naam, Sien, Noor of Juulke, weer kunnen bovenhalen.

De surfmoni’s zijn andere dan vorig jaar. Seppe ziet er tof uit, maar hij heeft een ontoffe neus: een dikke knoert die dan nog aan het uiteinde naar boven krult. De andere moni heet Julie. Ze heeft een klein ringetje in haar neus en een minitattoo op een van haar vingers. Maar daar hebben de De Gendts niet op gelet. Juulke Roozenbroeck wel, alhoewel ze geen idee heeft wat de tattoo voorstelt. 

Zij en Sien De Gendt hebben meer aandacht gehad voor ene Maurice, een jonge god in surfpak. ‘Er zal moeten voor gevochten worden’ voorspelt Noor. Sien dicht zichzelf de meeste kansen toe aangezien Maurice net als zij een beugel draagt en zoals het spreekwoord zegt: ‘De ene beugel zoekt de andere.’

De eerste dag van het kamp verloopt zeer rustig. Alleen een spectaculaire waterhoos brengt enige verwarring teweeg. Juulke moet op slag denken aan een sprookjesboek dat ze toen ze acht was een paar keer gelezen heeft. Vooral het sprookje ‘De kolkfee’ heeft grote indruk op haar gemaakt. Het gaat over een boze fee die plotseling in een enorme draaikolk kan veranderen en dan kinderen meeneemt die niemand ooit nog terugziet. In een reflex  telt Juulke alle deelnemers aan het surfkamp. Er zijn er nog altijd 22. Gelukkig.

Plotseling komt een van de meisjes, Jolien, op Sien af. ‘Ik heb buikpijn en het is jouw schuld’ zegt ze. ‘Pardon’ zegt Sien: ‘Wat zeg je?’. Ze is uiterst verbaasd, want er is al een meisje uit haar klas die altijd zegt dat Sien de reden van haar buikpijn is. Mette heet ze. Ze wil Siens beste vriendin zijn, maar vanaf 11 uur ditcht ze Sien om dan vanaf 18.30 uur weer naar haar toe te gaan en haar dan dagelijks om morele steun te vragen om haar buikpijn te overwinnen. ‘Raar’ denkt Sien, ‘Dat is alternatieve geneeskunde. De pijn bestrijden met de veroorzaker van de pijn’; Ze vertelt het voorval ’s avonds aan Juulke en Noor. Noor kijkt haar bedachtzaam aan en zegt: ‘Zus, ik wil je niet bang maken, maar misschien ben jij inderdaad een superbuikpijnverspreider, een soort van buikovid19.

Sien kijkt haar zus aan en reageert lakoniek: ‘je hebt zeker een surfplank tegen je kop gekregen vandaag’ vraagt ze. 

Na het avondeten is het tijd voor wat ontspanning. Tot half tien, want morgen is er weer surfkamp en vermoedelijk zal er net zoals vandaag helemaal niks spectaculairs gebeuren, hoewel je natuurlijk nooit weet.

Aflevering 3 (dinsdag 4 augustus)

Het is prachtig weer, maar geen weer om te surfen. De zee is rimpelloos. Het lijkt wel of hij een facelift ondergaan heeft. Helemaal glad gestreken is hij. Er zijn zelfs geen kraaienpootjes te zien in de buurt van de golfbrekers. 

Maar daar malen de surfkampers niet om. De sfeer zit goed en de zon geeft een bronskleur aan de huid. Straks komen de beide De Gendts en Juulke Roozenbreock nog op de cover van Vogue International. 

Het is wel een wonder hoe Noor De Gendt er met een dergelijke minimale golfbeweging toch weer in slaagt – nota bene, nadat ze gisteren reeds een surfplank tegen haar hoofd kreeg- nu een surfplank tegen haar neus te krijgen. ‘Straks heb je nog een even grote kanjer  als Seppe’ zegt Juulke grijnzend.

Onder de middagpauze neemt Sien De Gendt het woord. Op plechtige toon zegt ze: Ik wil jullie inwijden in mijn plannen. Ondanks mijn nog prille leeftijd wil ik een boek schrijven over het liefdesleven van moni’s’. Juulke en Noor zijn direct geboeid en denken meteen actief mee. 

‘Je onderwerp is veel te breed’ zegt Noor met kennis van zaken. ‘Het is niet genoeg afgebakend. Tegen dat je klaar bent met je boek ben je een oude tante.’ Sien geeft toe dat daar iets van aan is. ‘Ik stel het volgende voor’, zegt Noor: ‘Je beperkt je onderwerp tot het liefdesleven van de mannelijke Oostendse surfmoni’s. Juulke fronst haar wenkbrauwen. Je ziet dat ze het onderwerp nog te ruim vindt. Ze zegt: ‘Ook dat is nog heel ruim. Ik doe een ander voorstel: Je onderzoekt het liefdesleven van de mannelijke Oostendse surfmoni’s met een dikke neus.’

Sien gaat daarmee direct akkoord. In gedachten is ze al het eerste hoofdstuk aan het schrijven. Heel even wordt ze afgeleid door Jef, nog een jonge halfgod onder de surfkampers. Dan  vraagt ze aan Juulke: ‘Heb je nu al gezien welke tattoo er op Julies linker middenvinger staat? Juulke is even stil. Dan zegt ze: ‘je bedoelt: Julies rechter middenvinger’ ‘Neen’ zegt Sien. Links is waar de duim rechts staat. De tattoo staat op haar linker middenvinger. We zullen straks eens kijken.

‘Ik zou nochtans gezworen hebben dat de tattoo rechts stond’ zegt Juulke. ‘Julie stond gisteren recht tegenover mij toen ik hem opmerkte en wat voor mij links is, is voor haar rechts’

Noor De Gendt voelt dat de discussie nog een tijdje zou kunnen doorgaan. Ze besluit er korte metten mee te maken. Ze staat op en stevent op Julie af, maar eens ze bij haar is, weet Noor precies niet wat gezegd. Dat is eerder uitzonderlijk. Normaal kan ze sneller spreken dan je kunt luisteren. Maar nu staat ze met haar mond vol tanden, alsof Julie haar op een of andere manier in haar macht heeft en belet dat er woorden uit haar mond komen. 

‘Is er iets?’ vraagt Julie. Totaal verbauwereerd kijkt Noor haar aan. Dan stelt ze een vraag aan Julie: ‘Is het waar dat in Oostende 2 plus 2 ook 4 is?” vraagt ze.

Julie moet hard lachen en wrijft daarbij haar handen zonder ophouden over elkaar alsof ze weet waar Noor op uit is, zodat Noor onmogelijk kan zien of de tattoo links of rechts staat. ‘Nu ja, zo belangrijk is dat nu ook weer niet’ denkt ze. Als ze terug bij Juulke en Sien komt zijn die een liedje aan het neuriën. Noor herkent direct de melodie. Het is  ‘Stilte voor de storm’ van Marco Borsato.

Aflevering 4 (woensdag 5 augustus)

Vanmorgen zien ze het klaar en duidelijk. De tattoo staat op Julies rechter middenvinger. Juulke Roozenbroeck had gelijk. Julie doet vanmorgen geen enkele moeite om de tattoo te verbergen. Hij is ook helemaal niet zo klein. Hij loopt zoals een ring om haar hele vinger heen. 

‘Vind jij Julie mooi?’ vraagt Noor De Gendt plotseling. Sien en Juulke vinden unaniem van wel. Haar gezicht heeft iets heel speciaals. Maar ze verlaten snel dat onderwerp en gaan hun surfplank ophalen.

‘Laten we er vandaag eens goed invliegen, bitches’ zegt Juulke. Ze is echter iets te enthousiast. Haar surfplank schiet weg uit haar hand, patat tegen het oog van Sien De Gendt. Het is toch iets met die famile De Gendt dit jaar. Die lijken het onderscheid niet te kennen tussen voetballen en surfen. In voetbal wordt gekopt, niet bij het surfen, net zoals voetballers voetbalschoenen onder hun voeten hebben en geen surfplank. 

Na het middageten haalt Seppe een blad papier boven en maakt hij duidelijk dat hij een speech wil geven. Ze zijn halverwerge de surfweek gekomen en Seppe wil graag zijn tevredenheid uitdrukken over de medewerking van de surfkampers. Seppe zegt dat hij normaal elk jaar dezelfde speech geeft, maar dat hij dit jaar omwille van corona een nieuwe speech geschreven heeft. Tussendoor peutert hij even in zijn neus. Twee vingers verdwijnen in zijn linker neusgat. En dan begint de eigenlijke speech. ‘Die is nu al kwartier bezig met vertellen hoe hij ertoe gekomen is om zijn speech te schrijven’ zegt Noor ‘en we weten nu nog niet waarover het concreet zal gaan.’ Ze vindt Seppe maar een speechkluns.

Er gebeurt verder weinig spectaculairs. Het is snoeiheet. Gelukkig is er een behoorlijk felle, maar lauwe wind en de dag kabbelt rustig naar de korte namiddagpauze toe. De surfkampers rusten wat uit en Julie komt in de buurt van de De Gendts en Juulke Roozenbroeck zitten. Plotseling wordt Juulke lijkbleek. Sien en Noor merken dat terstond op. ‘ Wat scheelt er?’ wil Noor weten terwijl Sien al naar de bergruimte rent om haar EHBO-cursus. Juulke bedekt totaal ontdaan haar mond en fluistert zo stil mogelijk: ‘Kijk eens naar Julies handen’. De mond van De Gendts valt open van verbazing. Op de rechter middenvinger van Julie is helemaal geen tattoo te zien, maar wel op de linker middenvinger. De drie meisjes krijgen ondanks de hitte even koude rillingen. ‘Ik ben bang van deze vrouw’ fluistert Noor. ‘Misschien is ze wel een heks’, maar Sien legt haar op een bestraffende toon uit dat heksen helemaal niet bestaan, dat ze een middeleeuwse uitvinding zijn.

De drie meisjes gaan vervolgens nog een beetje verder van Julie af zitten. Ze willen overleggen zonder dat Julie het hoort. Wellicht is het geen echte tattoo, maar zo’n opkleefding en heeft Julie over de middag gewoonweg de ene tattoo verwijderd en er een nieuwe aangebracht, maar dan op haar andere hand. 

‘Toch is er iets vreemds’ zegt Sien. ‘Na de middag heeft Julie me twee keer Fien genoemd in plaats van Sien.’ 

‘Nu je het zegt’ replikeert Noor, ‘tegen mij heeft ze drie keer Doortje gezegd in plaats van Noortje’

‘Misschien kijkt Julie elke avond wel naar een heruitzending van de Kampioenen en dan is het logisch dat je een beetje wartaal uitslaat.’ zegt Sien

Toch blijft er een onaangenaam gevoel hangen bij de meisjes.  ‘Weet je’ zegt Juulke bedachtzaam, ‘Julie had vanmorgen ook een andere kleur van ogen. Vanmorgen waren ze blauw en vannamiddag groen.’

Sien en Noor kijken haar vragend aan; ‘Ik geloof dat je ook te veel naar de Kampioenen kijkt’ zegt Noor.

Aflevering 5 (donderdag 6 augustus)

De nacht is iets onrustiger geweest. De meisjes hebben weliswaar de opmerking van Juulke een beetje weggelachen, maar toch spookt het door alle drie hun hoofd. Ogen die na de middag van kleur veranderen. Dat is griezelig. Maar vermoedelijk heeft Juulke zich gewoonweg vergist, of is er een spiegeling van het zeewater geweest die het fenomeen veroorzaakt heeft. ‘Gekleurde lenzen, dat is een ook een mogelijkheid’ oppert Sien, maar wanneer heeft Julie dan die lenzen aangebracht. En waar? Er kan hier zand in je ogen waaien en voor lenzen, zelfs al zijn ze gekleurd , is dat allesbehalve gunstig.

Tijdens hun dagelijkse fietstocht naar de surfsite besluiten ze heel de dag op de kleur van Julies ogen te letten. ‘Misschien heeft ze heterochromie’ zegt Sien. ‘Dat is een zeldzame ziekte bij de mens waarbij de irissen van de ogen twee verschillende kleuren hebben’.

Juulke en Noor kijken elkaar wanhopig aan. In koor zeggen ze : ‘Neen, Sien, niet vanmorgen, het is nog veel te vroeg voor al die moeilijke woorden. Maar Sien gaat onverstoord verder:

‘Lange tijd heeft men gedacht dat David Bowie daaraan leed’ zegt ze. ‘In werkelijkheid had hij aniscoria. Bij een vechtpartij had hij als tiener een klap op zijn oog gehad en was zijn linkerpupil permanent vergroot.’

Juulke en Noor zuchten eens luid, zodat Sien doorheeft dat ze er op dit moment niet echt tuk op zijn om deelgenoot te worden van haar immense kennis.

Ze fietsen een tijdje zwijgend verder. Alleen het geruis van de zee, de krijsende meeuwen en het gezoem van de fietsbanden op de dijk doorbreken de ochtendlijke stilte.

Wanneer de meisjes in het surfkamp aankomen staan ze versteld. Julie draagt een grote zonnebril en ze heeft een pleister op haar beide middenvingers. Ze kijkt de Geldhofs en Juulke Roozenbroeck spottend aan. Ze weet het dus. Ze heeft het door en ze is blijkbaar niet bereid haar geheim prijs te geven. Ze jaagt de meisjes op stang. Ze daagt hen uit.

‘Je pijn gedaan, moni Julie?’ vraagt Noor. ‘In mijn vinger gesneden tijdens het afwassen’ zegt ze. ‘In alle twee?’vraagt Juulke. ‘Als ik iets doe, doe ik het goed’ zegt Julie met een brede gimlach.

‘En toch komen we erachter’ zegt Sien als Julie zich van hen verwijderd heeft. Als oudste van de drie heeft ze zich tijdens het surfkamp op een natuurlijke wijze als leider van de meisjes ontpopt. ‘Hoe?’ vragen de beide anderen in koor.

‘Dat weet ik nog niet’, zegt Sien, ‘maar ik bedenk wel wat.’

Net zoals gisteren is het weer een heerlijke dag. Het komt er nu op aan om volop van het surfkamp te genieten, de ogen van Julie tot aan de middagpauze te vergeten en …. dan op het gepaste moment tot actie over te gaan.

Het is weer een warme, maar dit keer zeer atypische voormiddag. Noch Noor, noch Sien krijgt een surfplank tegen de kop. Dat doet een beetje raar aan. Ze waren er eigenlijk al gewoon aan geraakt. Het voelt zelfs een beetje als een gemis aan. Er zijn overigens weinig golven vandaag. Het zand wordt even ingeruild tegen de skatepiste achter de bib aan de overkant van de straat. Er wordt ook wat gekayakt en even ziet Sien de snorharen van een zeeotter naast haar kayak boven water komen. Otters zijn er wel meer te zien in Oostende de laatste maanden. Om een of andere reden vertedert het beestje Sien. Plotseling zegt ze luidop: ‘ik kijk naar het uiterlijk van een jongen, maar word verliefd op het innerlijk.’ Noor haalt haar schouders op bij deze romantische ontboezeming van haar zus. Maar ja, Noor heeft dan ook de snor van de otter niet gezien. Het is namelijk algemeen bekend dat ottersnorren het hart van meisjes sneller doen slaan.

’s Middags eten Noor en Juulke voor de eerste keer in het surfkamp zelf. De lasagne is lekker. Sien houdt het zoals elke dag bij boterhammen. 

Na het eten stapt Sien op Julie af. ‘Mooie zonnebril’ zegt ze. ‘Misschien zou die me ook wel staan. Mag ik eens proberen. Zonder aarzelen geeft Julie haar bril aan Sien. Haar ogen zijn blauw, onmiskenbaar blauw, staalblauw. Ze spert ze met opzet wijd open. Ze heeft Sien door, maar ze speelt het spel geraffineerd mee. Juulke en Noor zijn er ook komen bijstaan. Dit is het sein voor Julie om de pleister van haar linker middenvinger te verwijderen. Er is geen tattoo te zien. Die moet zich dus op de nog altijd met een pleister omwonden rechter middenvinger bevinden. 

‘Mogen we eens zien of je je erg verwond hebt bij het afwassen?’ vraagt Noor. Julie lacht luid om de doorzichtigheid van deze vraag. Haar blauwe ogen doorpriemen de meisjes en ze laat de pleister waar hij is.

Voor ze om 17.00 uur naar huis gaan, stapt Sien nog eens op Julie af. ‘Mag ik je zonnebril nog eens opzetten?’ vraagt ze. Ook nu geeft Julie haar zonnebril zonder aarzelen aan Sien. De meisjes stellen het alle drie onbetwistbaar vast. Julies ogen zijn groen, onmiskenbaar groen, smaragdgroen. Ze spert ze ook nu met opzet wijd open. Echt creepy vinden de meisjes dat. Noor kan een lichte huivering niet onderdrukken. Heel langzaam en bedachtzaam verwijdert Julie de pleister van haar rechter middenvinger. Er is geen tattoo te zien. Die moet zich dus op de nog altijd met een pleister omwonden linker middenvinger bevinden. Waar vanmiddag niks stond, staat nu om 17.00 uur wel iets.

De ogen van de meisjes vullen zich met dozijnen vraagtekens.

Julie ziet hun verbijstering. Ze heeft niets anders verwacht. Ze heeft er zelfs op aangestuurd. Ze zegt op een bezwerende manier: ‘Jullie hebben iets ontdekt, eigenlijk gisteren al. En vandaag hebben jullie de bevestiging gekregen. De vraag is echter of ik dat leuk vind dat jullie ‘dat’ ontdekt hebben.’

Ze gaat verder, haar toon is nu eerder zalvend: ‘Morgen komen jullie erachter hoe de vork aan de steel zit. Wees vooral niet bang en slaap rustig vannacht’. 

Dan last ze een eerder lange pauze in. Bijna een minuut duurt ze. Vervolgens maakt ze haar zin af. Heel traag en met veel nadruk zegt ze ‘a-l-h-o-e-w-e-l’. Ze zegt het woord tergend traag. Ze spelt het bijna letter voor letter. Sien, Noor en Juulke ervaren dit als akelig, onaangenaam, ja, zelfs bedreigend. Onbewust gaan ze wat dichter bij elkaar staan.

Aflevering 6: slot  (vrijdag 7 augustus)

De laatste dag van het surfkamp is zoals alle laatste dagen van iets. Je hebt nog een hele dag te gaan en toch neem je al afscheid. Terwijl je aan het surfen bent, hou je ook al een beetje op met surfen. 

Het is broeierig heet. Iedereen is een beetje loom en heeft precies wat minder zin. Er is ook de typische administratie van de laatste dag: het brevet, het bewijs voor si en het document voor la en niet te vergeten: de afsluittest.

Julie houdt de hele dag haar zonnebril op en ze heeft weer een pleister op beide middenvingers. De meisjes zijn ongeduldig, maar Julie geeft geen kik. ‘Sorry, Julie, je ging ons zeggen …’. Voor Juulke haar zin kan afronden stapt Julie verder. Misschien komt ze haar belofte niet na en gaan de meisjes nooit te weten komen wat ze zo graag willen weten. Zo ziet het er momenteel naar uit. Misschien heeft ze gisteren de belofte alleen maar gedaan om met rust gelaten te worden.

Midden de namiddag roept Julie echter plotseling Noortje bij zich. ‘Fiets om vijf uur achter me aan, zegt ze. ‘Maak dat je me niet uit het oog verliest en blijf op minimaal 50 meter afstand. Als je die richtlijnen niet volgt, kun je het schudden’.

Noor spoedt zich naar Juulke en Sien en zegt hun wat Julie haar verteld heeft. 

‘We moeten eerst meter opbellen’ zegt Juulke meteen bezorgd. 

Meter fietst elke morgen mee naar het surfkamp en komt hen elke dag  ook weer ophalen, zodat ze in veilige omstandigheden door het drukke Oostendse verkeer Veerbootstraatwaarts geloodst worden.

Meter heeft  het niet zo graag dat de meisjes niet direct na het surfkamp naar huis komen, maar ze begrijpt dat Julie nooit haar geheim zal prijsgeven als de meisjes een begeleider bij zich hebben. Wat kan ze dus anders dan ‘ja’ zeggen?

Na een kwartier fietsen , exact op 50 meter achter Julie aan, zijn de meisjes bij de Oosteroever. Julie zet haar fiets tegen de muur en gaat een van de hoge gebouwen binnen. Ze kijkt op noch om en laat de meisjes gewoon in het ongewisse achter. 

De De Gendts en Juulke Roozenbroeck beraadslagen even. Ze besluiten om te wachten. Het is het enige wat erop zit als ze het geheim willen ontrafelen.

Een klein kwartier later valt hun mond open van verbazing. Ze hebben Julie niet naar buiten zien komen en ze komt daar warempel aangefietst, nota bene met een andere fiets, een groene in plaats van een blauwe. Ook nu negeert ze de meisjes volkomen en gaat ze opnieuw het gebouw binnen.

Juist als de meisjes van plan zijn om hun pogingen te staken gaat de deur van de appartementenblok open. De meisjes kunnen hun ogen niet geloven. Voor hen staan twee Julies. Ze komen hand in hand op de meisjes toe. Ze zijn heel vriendelijk nu.

‘Hoe vond je het kamp?’ vraagt de ene Julie 

‘Hebben jullie een toffe week gehad?’ vraagt de andere

‘Zijn jullie …..? ’ vraagt Sien.

‘Inderdaad.’ zegt Julie.  ‘Wij zijn eeneiige tweelingen. We lijken voor 99% op elkaar. Alleen heb ik blauwe ogen en mijn tweelingszus Sien, ja hoor Sien, zij heet ook Sien, groene. Zelfs onze ouders kunnen ons vaak nauwelijks uit elkaar houden. Daarom hebben we op onze middenvinger een tattoo laten zetten. Dat is ook handig voor op school en voor onze vrienden. Bij mij staat hij rechts en bij mijn zus links.

‘Waarom doen jullie dat toch?’ vraagt Noor. ‘Het is toch wel creepy. Jullie hebben ons wel de stuipen op het lijf gejaagd.’. ‘Bitches’ denkt Juulke, maar ze durft het niet luidop te zeggen.

De tweelingen excuseren zich uitvoerig voor hun geheimzinnige en soms weinig vriendelijke gedrag. 

‘We zijn jullie als compensatie enige uitleg verschuldigd’, zegt Julie.

Ze doet haar verhaal. Af en toe springt Sien haar zus bij.

Julie en Sien lijken niet alleen als twee druppels water op elkaar. Ze hebben ook nog eens dezelfde hobby’s: surfen en lezen. Beiden wilden ze een vakantiejob en ze solliciteerden bij het surfkamp en bij ‘t Leeshuus op de Groentemarkt, waar ze voor het goede doel tweedehandsboeken verkopen. 

Bij het surfkamp was er echter maar nood aan één vrouwelijke moni om naast Seppe te staan en in ’t Leeshuus was er ook maar plaats voor één.

Sien haar euro valt meteen. ‘Haha’, zegt ze ‘en dan hebben jullie gedaan zoals bij de Chinees: elk een andere schotel gekozen en dan gedeeld’. Precies zegt haar naamgenote. Als Julie aan het surfen was, verkocht ik boeken en omgekeerd.

‘Maar waaron al die geheimzinnigheid?’ vraagt Juulke. 

‘Ga even zitten’ zegt Julie tot de meisjes. Ze nemen plaats op de riante kade en luisteren geboeid. ‘Behalve Seppe, die een goede vriend van ons is, en nu ook jullie weet niemand hier vanaf. ‘

‘We hebben samen lang overlegd, maar dan toch besloten het risico te lopen en jullie van naaldje tot draadje te vertellen wat we gedaan hebben en aan het doen zijn’

‘Maar waarom dan?’ herhaalt Juulke haar vraag met meer aandrang. 

Julie legt het bondig maar heel duidelijk uit: ‘Als jobstudent moet je een contract tekenen en heb je ook verzekeringsformaliteiten te vervullen. Ik heb een contract bij het surfkamp en Sien bij ’t Leeshuus, maar ik wilde zowel surfen als boeken verkopen en mijn lieve zusje ook.’

‘We zijn dus telkens een halve dag niet in orde met het wettelijk voorziene kader voor jobstudenten en we hopen maar dat er niks gebeurt’ vervolgt Julie ‘Anders zijn we de pieneut en krijgen we gedonder met onze ouders. Huisarrest, avondklok …’

De De Gendts en Juulke Roozenbroeck staan versteld van zoveel lef en inventiviteit. 

Ze beloven de tweeling plechtig dit aan niemand verder te vertellen. Die belofte kost hun helemaal geen moeite.

Pas om kwart voor zevenen bereiken ze de Veerbootstraat 5. Meter ziet lijkbleek. Ze is duidelijk erg ongerust geweest. De drie meisjes vliegen haar in de armen.

‘Is het mysterie opgelost?’ vraagt meter. Ze kan haar nieuwsgierigheid nauwelijks bedwingen.

‘Ja’, zegt Noor, maar we mogen het niet verder vertellen. We hebben dat plechtig beloofd.’

De ontgoocheling is zo van meters gezicht af te lezen.

‘Weet je wat, meter’ zegt Sien. Ik loop even tot aan het Bosje en kies er een gele waterlis uit, je weet wel: de iris pseudacorus, een oeverplant van 80 centimeter à 1 meter hoog, uit de de iridaceae, de lissenfamilie.

‘Ik maak daar een putje en fluister het geheim de aarde in. Als je dan in de komende weken naar het Bosje gaat en de juiste gele waterlis vindt, zul je alsnog datgene te weten komen dat nu onze lippen verzegeld houdt, maar vanzelfspekend alleen als je het putje weer openmaakt. Neem dus maar je schopje mee.

De PleKK to be

Gisteren, 21 juli, was er bij gebrek aan een nationaal feest een lokaal feest in de Ding Dong aan de Groentemarkt in Oostende.  De muziek stond er volle bak. Wat er te vieren viel, weet ik niet, maar toen ik de Groentemarkt opreed, knalde Jolene van Dolly Parton tegen de 24 bomen op die het plein omzomen. In het deurgat van de Ding Dong spoorde een gelegenheids-dj met succes de terrasgasten aan om mee te zingen. 

Jolene, Jolene, Jolene, Jolene
I’m begging of you please don’t take my man

Even later zette Christophe zijn keelgat open.

Et j’ai crié, crié
Aline
Pour qu’elle revienne

Ik betrapte me erop, afstijgend van mijn stalen ros, dat ik de tekst van deze hit uit 1966 nog bijna feilloos uit het hoofd kende. 

Ook Capri, c’ est fini van Hervé Villard, een andere hit van 1966, toen ik zestien was, en nog meer in voetbal geïnteresseerd dan in de liefde, zat nog volledig in mijn langetermijngeheugen. 

Capri, c’est fini
Et dire que c’était la ville de mon premier amour

Het is 54 jaar later en deze zomer van twintig twintig is ongewoon:  geen reis, maar thuisblijven en af een toe een terrasje. Staycation noemen ze dat. 

Nu ik tot honkvastheid veroordeeld ben, los ik de thuishaven graag af met een terrasbezoek. Mijn voorkeurplek in Oostende is de Groentemarkt. Daar is ’t Leeshuus waar Beate Bea de scepter zwaait, Toope waar Ayke en Yves hun klanten verwennen en De Plekk waar Lien en Jean-Pierre, geflankeerd door bliksemschicht Andy een zaak runnen.

Het is er leuk zitten midden een allegaartje van bouwstijlen en ook wel prachtige gevels, zoals die van het voormalige Polaris Hotel, een paar jaar geleden nog dankzij een actie van Herr Seele van de Oostendse sloopziekte gered.

Dit plein heeft voor mij iets Parijsachtigs en de sfeer die errond hangt is aanlokkelijk. 

Binnenkort organiseert ’t Leeshuus hier misschien weer iets literairs. Dat zou goed zijn, want zonder Theater Aan Zee is de stad wat ‘halfabeet’ geworden. Vorig jaar was ik rond deze tijd gesprekken aan het voorbereiden met Rob van Essen, Saskia Decoster, Herman Brusselmans, Geert Mak en nog een pak andere tenoren. Nu moet ik me tevreden stellen met het lezen van een boek van Tommy Wieringa, maar daar kan ik mee leven.

Mensen slenteren voorbij. Velen dragen een mondmasker. Bal masqué anno 2020. James Sidney Ensor Revisited.

De zon schijnt en er heerst peis en vrede. In de Ding Dong is het stil. Op deze zonnige windluwe woensdagnamiddag is de Groentemarkt de plek to be, of van waar ik momenteel zit: de PleKK to be.

Delphine

In de vooravond zat ik moederziel alleen op het terras van De PleKK aan de Groentemarkt in Oostende. Andy, de kelner stond wezen- en werkloos in het ijle te staren en Lien, de afspanningsuitbaatster, draaide weemoedig een U-turn van de bacchanalen van vorige zomer voor haar ogen af.

Ik monterde haar op en zei empathisch: ‘Lien, zo weinig volk. Daar doe ik iets aan’. Er verschenen op slag twintig vraagtekens in haar ogen.

Ik zei: ‘Wait and see’. Ondanks mijn zeventigjarige leeftijd druipt het sex-appeal nog altijd van mij af. Mijn aura straalt nog even intens als in mijn jonge jaren. Ik ben nog altijd een magneet.

Ik zette schijnbaar achteloos een knopje van mijn hemd open.

Vijf minuten later zaten er tien mensen op het terras. Ober Andy, als altijd alert, had direct het causale verband gesnapt tussen mijn kwieke, maar onopvallende handeling en de plotselinge aanvoer op het terras. 

En passant fluisterde hij: ‘Nog een knopje?’

Nauwelijks twee minuten later zat het terras vol. Andy draafde als een Arabische volbloed en het zweet drupte van onder zijn masker op zijn hemd.

Op weg naar een volgende bestelling siste hij me toe: ‘Knopjes dicht, man, ik kan niet meer volgen.’ Ik deed of ik hem niet begreep.

Kijk, dat zijn momenten die deugd doen aan mijn oud hart. De bevestiging dat ik noch immer een weergaloze publieksmagneet ben, had ik te lang moeten ontberen. En hier presenteerde ze zich aan mij in haar ultieme en subliemste vorm. Ik dronk ervan met glorieuze teugen.


Als ik me dermate euforisch voel, heb ik een uitlaatklep nodig. Vaak koop ik dan een boek. Corman was nog open. Ik koos ‘Vrolijke verwoesting’ van Delphine Lecompte.

Ik had aan de ontbijttafel een andermaal schitterende column van Delphine gelezen in de digitale De Morgen. Ze is een grandioze taalvirtuoos, die wat de ondertoon van haar werk betreft, voor mij een portie Elsschot in zich heeft, maar wat haar taal betreft zijn tegenbeeld is. Zij gooit met de dikke Van Dale tot zowat alle woorden eruit gevallen zijn op haar bladspiegel, van slangenbezweerder tot nagelverzorgster.

Ik sla de bundel open op bladzijde 86 en mijn ogen vallen op het vers: ‘En ik hou van mijn moeder zoals ik van alcohol hou’.

Ik kan niet meer van mijn moeder houden, alleen nog van herinneringen aan haar. Sinds 14 februari 2015 is dat zo. 

Van alcohol houden gaat wel nog, gezeten op een terrasje aan de Groentemarkt in Oostende. Eerst alleen en daarna in een magnetisch veld.

Allerbelabberdst

Het economische herstel verloopt geheel volgens de verwachtingen allerbelabberdst. Zo schreef Ilja Leonard Pfeijffer gisteren in zijn Bericht uit Genua in De Standaard.

Van Dale geeft als verklaring voor belabberd: akelig, ellendig, beroerd, miserabel. Dat klinkt niet goed. De superlatief belabberdst laat doorschemeren dat het nog een graad erger is en allerbelabberdst moet zowat de hel op aarde zijn.

Pfeijffer gebruikt hier wat we een ‘intensifier’ of ‘intensiveerder’ noemen. Aller- komt behoorlijk vaak als intensifier voor. Van Dale Online geeft zo’n tweehonderd voorbeelden. Dergelijke intensiveerders gebruik je om een affectieve en subjectieve touch aan de betekenis van een woord toe te voegen. 

Er zijn er heel wat van en ze tieren welig in het dagelijkse taalgebruik, vooral bij de jeugd.

Zo is kei- momenteel erg populair: keichic, keicool, keidruk, keigaaf, keigezellig, keigoed, keihard, kei-interessant, keileuk, keilief, keimooi, keisimpel … om keinijg (soms ook keineig ) niet te vergeten. Als je kei beu bent, kun je de mega-doos openen (megaleuk, megatof …) of de giga-mand (gigamoeilijk, gigadom …) Poep doet het ook niet slecht (poepchic, poepgoed, poepgeil, poepsimpel) en vet evenmin.

Al lang niet meer in trek zijn onder andere dood (doodmoe), bikkel (bikkelhard), pot (potdoof), stapel (stapelgek), beeld (beeldschoon), stok (stokoud) piep (piepklein) of de stapelvorm spiksplinter (spiksplinternieuw).

Elke generatie kweekt haar eigen woordenschat. Aan de taal herken je de gebruiker. De geur, de kleur en de smaak van de tijd zitten in elk woord.

Wat vroeger formidabel of wreed was, enorm of reuze, is vandaag kei, vetcoolmegagiga of ook nog altijd, maar met dalende populariteit, super.

Opa, je bent megacool, zei mijn kleinzoon onlangs. Ik vroeg hem waarom. Omdat je met mij geschaakt hebt,zei hij. Ik had hem een paar dagen aan dit compliment voorafgaand LiChess leren kennen en we hadden net een partijtje op het internet gespeeld. Waarom ik megacool ben, drong niet echt tot me door. Ik had hem in acht zetten mat gezet. Toch had hij er blijkbaar van genoten. Ik dankte hem zes keer (een keer per decennium dat hij jonger is dan ik) voor die loftuiting (zou hij dat woord kennen?) en zei: Ja, ik ben dan ook de über-opa.

Het valt me bij nader inzien een beetje tegen dat hij me in zijn hommage niet beire genoemd heeft, de West-Vaamse intensiveerder die in 2019 door Ketnet uitgeroepen werd tot kinderwoord van het jaar. Maar de tijd gaat snel. Misschien is hij geen kind meer en heb ik het niet eens gemerkt.

Wereldgoal

Voetbal in lege stadions herleidt het spel tot zijn essentie. Geen beelden van joelende supporters. Geen infame spandoeken. Geen scabreuze spreekkoren. Geen restanten van vuvuzela’s. Gewoon voetbal. Als tv-kijker krijg je weer oog voor arabesken, overstapjes en schijnbewegingen. Voetbal wordt weer kunst. Joshua Kimmich die met een stifter Bayern de winst bezorgt tegen Borussia DortmundRobert Lewandowski die er een paar dagen later eentje van achter het steunbeen tegen het net prikt van Fortuna Düsseldorf. In nog geen week tijd wordt Nordrhein-Westfalen door Beieren voetbaltechnisch gesloopt.

Een goal maken is meegenomen, net zoals scoren in het leven dat is. Een goal maken ‘met franjes’ is echter meer dan dat. Commentatoren en journalisten, altijd behept met een drang naar hyperbolen, hebben het dan graag over een ‘wereldgoal’. Ik zocht op het internet vruchteloos naar een omschrijving van beide doelpunten met het woord  ‘stijl’.

Een ‘stijlrijke goal’ klinkt misschien bescheidener, maar het verraadt een bewuste en bedoelde uitvoering die het clichématige ‘wereldgoal’ ontbeert. 

Ik denk als vanzelf aan Cruijff van Herman de Coninck.

 of heen en weer

 en heen bewegend, de tegenstrever,

 de lezer, steeds weer op het verkeerde

 been zettend, door een overstapje, een

 oversprongetje, elke nieuwe regel

 uit leesevenwicht te beginnen,

 deze beweeglijkheid, deze fysieke

 bewogenheid, god, dit is kunst

Van voetbal naar poëzie is maar een sprongetje. Gedichten baden zich in stijl. Dat doet literatuur trouwens in het algemeen.

Zaterdag las ik in het literaire katern van De Morgen een recensie over Hamnet het nieuwste boek van Maggie O’ Farrell. Het gaat over Hamnet (of Hamlet, filius William Shakspere), die in augustus 1596 op 11-jarige leeftijd in de Holy Trinity Church in Stratford-upon-Avon begraven werd, en over zijn moeder Agnes (of Anne) Hathaway.

In boekhandel Corman hadden ze het op de schappen staan. De roman bevalt me uitstekend. Op pagina 65 lees ik:

Het was een tijd vol verwarring waarin de seizoenen elkaar snel opvolgden. Waarin de kamers vol rook stonden. Waarin de schapen onophoudelijk blaatten en mekkerden. Waarin haar vader meestentijds van huis en haard was en voor de dieren zorgde. Waarin de modder buiten het schone huis gehouden moest worden.

Dat is het onder meer wat literatuur anders maakt dan een zakelijke tekst: stijlfiguren. Ze maken het verschil uit tussen een gratuite inlegger en een sierlijke lob.  De stijlfiguur hier noemen we anafoor. Aan het begin van opeenvolgende zinnen (of zinsdelen) herhaal je steeds dezelfde woorden. Hij geeft je tekst iets muzikaals en melodieus. Je kunt hem bijna zingend voorlezen.

De anafoor tref je het vaakst aan in poëzie, zoals in ’s Nachts van Hans Andreus

En niemand komt niemand dan niemand tegen

En iemand zegt ik ben een iemandswoord

En iemand zegt ik ben maar ben verzwegen

De hemel zwijgt en zwijgt want enzovoort

Poëzie en proza liggen echter veel dichter bij elkaar dan we soms durven te vermoeden. Proza maakt graag  gretig gebruik van retorische middelen om haar zeggingskracht spierballen te geven.

Ik grijp nog even terug naar het boek dat ik vorige week las: De tas van de leraar van Hiromi Kwakami. Na een beetje oppervlakkig bladeren heb ik op pagina 30 beet.

Ik was alleen. Ik nam in mijn eentje de bus, liep in mijn eentje door de stad, deed in mijn eentje boodschappen, dronk in mijn eentje.

De combinatie van opsomming en herhaling is knap. De eenzaamheid van Tsukiko wordt er tastbaar door. Ze komt in de bloedbaan van de lezer.

Dergelijke passages in een roman zijn een doelpunt met een bicycle kick waard. En een leesherhaling.

Sophie Wilmès

Ik heb het me al vaker afgevraagd. Welke typische fouten maak ik wanneer ik Duits spreek? Waaraan kun je horen, ook al klopt mijn vocabularium nog zo goed, dat ik geen Muttersprachler ben?

De voorbije weken heb ik al vaak premier Sophie Wilmès Nederlands horen spreken. Ze spreekt het, met alle lof voor het pogen, zoals veel Franstaligen dat doen. Ze legt haar klemtonen vaak fout, ‘de’ wordt ‘het’ en omgekeerd, de uitgangen van de bijvoeglijke naamwoorden zijn een struikelblok … 

Het meest opvallend zijn echter constructies zoals:

Vandaag de regering heeft verklaard dat …

Morgen de Veiligheidsraad zal beslissen …

Na overleg met de GEES wij hebben besloten…

De reden is voor de hand liggend: zij trekt de Franse woordvolgorde door naar het Nederlands.

Aujourd’hui le gouvernement a déclaré que …

Demain le Conseil de Sécurité va décider …

We noemen dat transferfouten. Dat wil zeggen dat Sophie Wilmès de kennis van het taalsysteem van haar eerste taal, het Frans, inzet bij het spreken van een andere taal, in casu het Nederlands.

Het Nederlands is wat we noemen een V2-taal. V2 staat hier niet voor Vergeltungswaffe 2, maar voor Verb Second. Dat is het verschijnsel dat de persoonsvorm het tweede zinsdeel vormt van een bevestigende hoofdzin.

 (Vandaag) (heeft) de regering verklaard dat …

(Morgen) (zal) de Veiligheidsraad beslissen …

(Na overleg met de GEES) (hebben) wij besloten …

In het Nederlands geldt die V2-regel alleen voor de hoofdzin. In bijzinnen staat de persoonsvorm met alle andere werkwoorden bijeen achter in de zin. 

Vandaag besliste de Veiligheidsraad dat er nieuwe maatregelen zullen genomen worden.

De meeste Germaanse talen hebben V2. Het Engels is een opvallende uitzondering. Het heeft de volgorde van het Frans.

Today the Government has declared that …

Tomorrow the Security Council will decide …

Dat was niet zo in het Oud-Engels (450-1150). Dat had ongeveer dezelfde woordvolgorde als het Nederlands van nu. Waarom is dat niet meer zo in het moderne Engels? Een deel van de verklaring ligt bij 14 oktober 1066 , the Battle of Hastings, toen Willem II van Normandië het leger van King Harold versloeg, weliswaar na een enorme tactische blunder van deze laatste. Die overwinning was meteen ook het begin van de intrede van Normandische, of zeg maar Franse invloeden op het Angelsaksisch, onder andere op de syntaxis.

In bepaalde Engelse constructies tref je uitzonderlijk nog V2 aan.

(Never) (had) I seen this before 

(Seldom) (did) I hear anything more absurd.

(Only now) (can) I see how beautiful this church is.

In het Nederlands is de V2-regel in hoofdzinnen bepaald dwingend te noemen. We hebben zelfs het woordje ‘er’ als plaatsonderwerp om de regel zoveel mogelijk intact te laten.

Er werd door de Veiligheidsraad beslist dat …

Er staan een ton afgekeurde mondmaskers op de luchthaven.

Dergelijke zinnen hebben geen gewoon onderwerp, maar het woord ‘er’ als plaatsonderwerp, dat dus op de plaats staat van het eigenlijke onderwerp, dat dan verderop in de zin staat.

In bepaalde tekstgenres kan die V2-regel wel eens met voeten getreden worden, zoals in het genre ‘moppen’:

Komt een vrouw bij de dokter.

Zegt de dokter: ‘Kleed u maar uit.’

Vraagt de vrouw: ‘Waar leg ik mijn kleren?’

Zegt de dokter: ‘Bovenop de mijne.’

Is het u nu duidelijk waarom leren Nederlands is niet gemakkelijk?

Heb je geen dorst?

In 2009, kort na verschijnen van de Nederlandse vertaling, kocht ik De tas van de leraar van de Japanse schrijfster Hiromi Kawakami. Sinds Murakami hou ik van Japanse literatuur. Coronatijden baren leestijden. Het boek bevalt me heel erg. Het is stilistisch top, inhoudelijk interessant en het heeft, zoals dat vaak met romans het geval is, mijn taalkundige ziel uit de lethargie gehaald. Op pagina 22 lees ik: ‘Heb je geen dorst?’ vroeg Sensei. We noemen dit een ontkennende vraag en dat type van vragen roept steevast zelf een vraag op: hoe moet je daarop antwoorden? 

Vanuit de wiskunde weten we dat twee keer negatief positief is. We passen dit principe toe: wanneer je met ‘neen’ antwoordt op ‘Heb je geen dorst?’, zeg je wiskundig eigenlijk: ‘Ja, ik heb dorst.’  Wanneer je met ‘ja’ antwoordt, heb je geen dorst. Eenvoudig is anders.

Taal en zeker taalgebruik is echter geen wiskunde. In de taalwerkelijkheid betekent het antwoord  ‘neen’ op de vraag ‘Heb je geen dorst?’‘neen ik heb geen dorst’ en ‘ja’‘ja ik heb  wel degelijk dorst’.

In het dagelijkse leven beantwoord je de vraag ‘Heb je geen dorst?’ dus precies op dezelfde manier als de vraag ‘Heb je dorst?’. Met andere woorden: je past je antwoord aan de bedoeling van de vraagsteller aan. Die wil namelijk weten of hij al dan niet met water, fris of alcohol klaar moet staan. De vraag ‘Heb je geen dorst?’ is in deze optiek een puur informatieve en neutrale vraag. 

Door ‘geen’ aan de vraag toe te voegen kan de vraag puur informatief blijven, maar evenzeer kan ze dat niet. ‘Geen’ kan de vraag minder neutraal en een stuk subjectiever maken.  De vraag kan afstappen van het puur referentiële en de deur openen voor een streepje modaliteit. Door ‘geen’ aan de vraag toe te voegen, kan de vraagsteller iets over zichzelf uitdrukken;

Laten we dit verder bekijken aan de hand van een parallel voorbeeld. Het is makkelijker om voorbeelden te geven met spijs dan met drank: ‘Heb je geen honger ?’ 

Stel je de volgende situatie voor: zoon of dochter laat het bord met eten onaangeroerd. Dan houdt de modale vraag ‘Heb je geen honger?’ in dat je iets uitdrukt over je zelf. Dat had je helemaal niet verwacht. Je bent verrast. Misschien heb je een paar uur in de keuken aan de maaltijd gewerkt en zint het je niet. Of misschien is het een repetitief gebeuren, erger je je en ben je mateloos misnoegd of bezorgd omdat je anorexia vermoedt. Of misschien ga je de verwijtende toer op en bedoel je: ‘je hebt je weer volgepropt met chips zeker’.

Ontkennende ja/nee-vragen – ook wel twijfelvragen genoemd – zijn taalkundig heel interessant en ook heel complex.

Een paar andere voorbeelden om dit te onderstrepen. Wat vang je aan met de volgende situatie: een moeder vraagt haar zoon: ‘was je vandaag niet op school?’ Wat betekenen ‘ja’ en ‘neen’ als antwoord op die vraag?

En wat met een  leraar die dezelfde  vraag , maar dan ironisch bedoeld, stelt aan een leerling die de hele dag als een zombie in de klas gezeten heeft en op het einde van de les van toeten noch blazen weet

Als je puur informatie wilt, vraag je in plaats van ‘Heb je geen dorst?’ beter:  ‘Wil je soms iets te drinken’. Dat is duidelijker.

En als die twijfelvraag dan toch gesteld wordt, kun je als dorstige aangesprokene zelf de dubbelzinnigheid ervan opheffen door bijvoorbeeld met ‘ja, hoor’ ,‘toch wel’, te antwoorden. In het Frans antwoord je in een dergelijk geval met ‘Si’.

In het Duits vind je vergelijkbare situaties. Op de vraag: ‘ Gehst du nicht nach Hause?’ antwoord je met ‘doch’ (niet ‘ja’)  of met ‘nein’.

En wat doe je met de vraag: ‘Heeft helemaal niemand hem met zijn verjaardag gefeliciteerd?’ Antwoord je dan: ‘Ja, helemaal niemand’ of ‘Nee, helemaal niemand’?

Je zou warempel er dorst van krijgen. Proost!

Wacht even

Volgens de digitale krant van vandaag is er sprake van een verdacht overlijden in Oudergem-aan-de-Zuidpolder (plaats, naam en leeftijd aangepast). 

Verdacht overlijden: 

wie stond Jan (50) op te wachten aan oprit van zijn villa? 

Grammaticaal is deze zin dubbelzinning. Het is niet duidelijk wat er bedoeld wordt:

‘Stond Jan iemand op te wachten?’ of ‘Wachtte iemand Jan op?’

De lead van het artikel maakt snel duidelijk dat het met Jan misliep en dat iemand hem stond op te wachten.

Het parket heeft een onderzoeksrechter gevorderd in een verdacht overlijden van Jan Ooitgeweest afgelopen woensdag op de oprit van zijn woning in Oudergem-aan-de-Zuidpolder. Wie stond hem daar op te wachten? 

De dubbelzinnigheid verdwijnt wanneer de eigennaam (Jan) vervangen wordt door een persoonlijk voornaamwoord (hem).

Vergelijk: ‘wie wacht hem op?’ met ‘wie wacht hij op?’

Het Nederlands heeft grotendeels zijn naamvalsysteem verloren en dat is handig om de taal te leren. Nederlands is minder complex dan Duits bijvoorbeeld, waar dat naamvalsysteem wel nog aanwezig is.

Eenzelfde dubbelzinnigheid als in de krantenkop vind je in de zin: ‘wie helpt Jan?’. Is het Jan die helpt of wordt Jan geholpen? Dankzij het naamvalsysteem is er in het Duits geen sprake van dubbelzinnigheid.

Vergelijk:

‘Wer hilft Jan?’ : antwoord: Sofia hilft Jan. Iemand anders helpt Jan.

‘Wem hilft Jan?’ antwoord: Jan hilft Sofia. Jan helpt iemand anders.

Het naamvalsysteem heeft in het Nederlands wel overleefd wat de persoonlijke voornaamwoorden betreft.

Vergelijk: ‘wie helpt hij?’ met ‘wie helpt hem?’, of

‘wie wacht hij op?’ met ‘wie wacht hem op?’

Het minder complex worden van een taal (taaleconomie) heeft soms verlies aan eenduidigheid tot gevolg. Vereenvoudiging heeft haar prijs.

En toch is de krantenkop in de praktijk minder dubbelzinnig dan de zinsontleding suggereert.

Ik vroeg aan enkele mensen hoe zij de zin ‘Wie stond Jan op te wachten aan de oprit van zijn villa?’ interpreteerden. Allen erkenden direct de syntactische dubbelzinnigheid, maar toch was het voor allen ook meteen duidelijk dat Jan opgewacht werd en niet opwachtte. Hoe komt dat?

Bij elke zin die we horen, maken we een mentale voorstelling van de in de zin beschreven naamwoorden, handelingen en situaties en combineren we die drie concepten tot de betekenis van de volledige zin. Dit complexe totaalconcept noemen wij de propositie.

Iemand opwachten is niet hetzelfde als op iemand wachten. Het concept opwachten wordt vaak geassocieerd met een vijandige bedoeling: iemands komst afwachten om hem/haar te overvallen. Wachten op is ergens blijven of zich ergens ophouden tot iemand of iets komt. 

De zin maakt bovendien duidelijk dat Jan niet onwelstellend is. Hij heeft blijkbaar een villa en een oprit en wellicht nog een en ander meer, met andere woorden: hij is een potentieel doelwit.  Het is ook vreemd dat Jan op zijn oprit iemand zou staan opwachten, die hem vervolgens ombrengt.

Met andere woorden: ons brein loodst ons doorheen de syntactische dubbelzinnigheid omdat we een mentale representatie van de situatie maken en de meest voor de hand liggende semantische keuze maken.

In wezen hebben we de lead niet nodig om de grammaticale onduidelijkheid weg te werken. Dat doen onze hersenen met de ingebouwde en verworven taalstructuren voor ons.